Over de vijgenboom en de dief in de nacht

 ‘Leer van het beeld van de vijgenboom: Als zijn twijgen zacht worden en zijn bladeren zich ontvouwen, dan weten jullie dat de zomer in aantocht is.
Zo moeten jullie ook weten, wanneer je dat allemaal ziet, dat het dan vlak voor de deur staat’.
(Matt. 24:32-33)

 Want je weet: als de heer des huizes geweten had in welk deel van de nacht de dief zou komen, dan was hij wakker geweest en had hij het inbreken in zijn huis wel verhinderd.
Daarom moeten juist jullie voorbereid zijn, omdat de Mensenzoon komt op een uur waarop je het niet verwacht.‘
(Matt. 24:43-44)

Bij parabels bepalen drie dingen de betekenis: de beelden (metaforen) die worden gebruikt, het miniverhaaltje, en de context waarbinnen het verhaaltje verschijnt. Mattheüs voert twee korte parabels aan in een rede van Jezus over de eindtijd: een gelijkenis van de bottende vijgenboom, en een korte gelijkenis van de huismeester en de dief. De vijgenboom, die anders dan andere bomen wel haar blad verliest in de winter, kondigt met knoppen en scheutjes de zomer aan: bedenken we dat in Galilea de grens tussen winter en zomer scherper ligt dan in ons klimaat. De vijgenboom is een Bijbels symbool voor de bevrijding van Israël (Joël 2:22), en ook Torageleerden zitten graag onder een vijgenboom (Qoheleth Rabba 5:11). De gelijkenis verbeeldt zo het lezen van de tekenen van de tijd. De gelijkenis van de huisheer en de ‘dief in de nacht’ (vgl. Euripides, Ifigenia Taurica 1026) appelleert daarentegen aan de beruchte ‘rovers’ waar ook Josephus over schrijft (Bellum Judaicum 253; 264 etc.); zij roept op tot actieve verwachting van het oordeel, want ´iedere seconde is een poort waardoor de Messias kan binnentreden´ (Walter Benjamin).

Ook in Markus (13:28-32) en Lukas (Luk. 21:29-33) figureert de vijgenboom, waarvan de bottende bladeren de zomer aankondigen. Dat beeld roept, zoals gezegd, geen nare of angstige associaties op. Markus en Lukas bieden hier de oudere traditie: de vijgenboom wijst op de openbaring van de Mensenzoon in deze tijd. Maar waar Markus en Lukas deze parabel vertellen vlak voor Jezus de Tempel betreedt, doet Mattheüs dat wanneer zijn leerlingen hem na vertrek wijzen op de pracht van de Herodiaanse architectuur. De reactie van Jezus is drastisch: ‘Zien jullie dit alles? Ik verzeker jullie, er zal hier geen steen op de andere blijven; alles wordt neergehaald.’ (v. 2). Dat verschil in toepassing zien we ook bij de parabel van de huismeester en de dief: in Lukas verschijnt die (12:39-40) eveneens in de context van de eindtijd, maar Jezus is dan nog in Galilea. De angstige connotatie bij een nachtelijke inbreker biedt een krachtige retoriek van aandacht voor het nú: dit is het moment, en nu moet je je voorbereiden. De (latere) parallel in het Evangelie van Thomas (21:5) duidt het huis als de locatie van de verworven kennis, en de dief als een negatieve invloed; iedere apocalyptiek is hier weggemasseerd. Mattheüs’ concentratie van deze oudere tradities op Jeruzalem, en na het bezoek aan de Tempel, zegt iets over zijn politieke perspectief en de daaruit voortspruitende spirituele crisis: hij schouwt terug op de imposante en duizelingwekkende muren van de Tempel, het blauwwitte marmer, de gouden daken, en de grote Stoa, wanneer ze al in puin liggen. Mattheüs becommentarieert zijn eigen tijd, wat nu? ‘Ik verzeker jullie, deze generatie gaat niet voorbij voordat dit allemaal gebeurd is.‘ (vs. 34) De droom van het komende Koninkrijk in Jezus’ leven is al uiteengespat, maar nu is ook Jeruzalem verwoest. Beide parabels worden, met het oog op die puinhopen, opnieuw gespeld: zelfs in barre omstandigheden ontluikt een heilige, Messiaanse tijd. Daarmee biedt Mattheüs een eigen draai aan apocalyptiek: juist wanneer de objectieve verhoudingen het lijken te weerspreken breekt verlossing aan (een notie die in de dialectiek van Marx zal doorwerken). In die situatie gaat het er om, dat ‘ook jullie gereed moeten zijn’ (καὶ ὑμεῖς γίνεσθε ἕτοιμοι (Matt. 24:44)), want de komst van de Mensenzoon ‘op de wolken’ (v. 30, citaat LXXDan. 7:13) is onverwacht, als een dief in de nacht. De Rabbijnen zeggen: toen de Tempel verwoest werd, werd de Messias geboren, en wel, net als bij Mattheüs en Lukas, in Bethlehem (Echa Rabba 1:51).

Eric Ottenheijm

Eric Ottenheijm

 

Dit vind je misschien ook leuk...

Geef een reactie

Het e-mailadres wordt niet gepubliceerd. Vereiste velden zijn gemarkeerd met *

Deze site gebruikt Akismet om spam te verminderen. Bekijk hoe je reactie-gegevens worden verwerkt.