Wat zijn parabels?

Parabels – deze website staat er vol van. Maar wat zijn parabels eigenlijk, en hoe werken ze? Projectleider Eric Ottenheijm maakt ons bekend met de dubbelheid van parabels.

Parabels worden nogal eens opgevat als zinnebeeldige illustraties van een geestelijke werkelijkheid zoals het Koninkrijk van God (Dodd) of Tora (Stern). Is die typering adequaat? Ware een parabel een allegorie, dan zou ze een spel spelen en ons slechts vermaken tot het ‘aha!’ moment waarop ze haar raadselachtigheid prijsgeeft. Zo opgevat zouden parabels ook veel eenvoudiger en, bovenal, eenduidiger moeten zijn. Ze zijn echter als de boodschapper in Kafka’s ‘Een keizerlijke boodschapper’, die door de massa mensen en de immense ruimte zijn bestemming niet kan bereiken. Waarom? Hun werking ligt in hun verdubbeling van het leven. Nemen we als voorbeeld de gelijkenis van de ‘verloren zoon’ (Luk. 15:11-32), beter betiteld, zoals de KBS 1995, als de ‘gelijkenis van de vader met twee zonen’. Veel uitleggers vatten de vaderfiguur op als een literaire trope van een vergevende en liefhebbende God. Klopt dat? Vanuit de tekst staat de vader voor wat hij is, namelijk vader. De jongste zoon zegt immers, tot twee keer toe (Luk. 15:18, 21), dat hij ‘heeft gezondigd tegen de hemel en tegen u’. Hierin mogen we een allusie zien aan ‘eer uw vader en uw moeder’ (Ex. 20:12), in lijn met de leer van Jezus en de rabbijnen dat een overtreding van een gebod jegens de naaste ook een overtreding is jegens God (Matt. 5:23; m. Joma 8:9). We stuiten hier op een karakteristiek van parabels: hun realisme is hyper realisme, tot het surrealistische toe. Het religieuze is soms zelfs immanent aanwezig in de parabel. Bij Lukas bijvoorbeeld figureert religieuze taal in de gelijkenis (zondigen, hemel), iets dat volgens sommige geleerden nu juist niet past in een parabel (zie hierover ook de literatuurverwijzing onderaan).

Rembrandt, De verloren zoon

Rembrandt, De verloren zoon

En zo kun je stellen dat de vaderfiguur bij Lukas zowel vader als God kan zijn, precies zoals een lange uitlegtraditie en zoals de kunst (Rembrandt, van Gogh!) dit beeld ook opvat. Maar nimmer vallen vader en God helemaal samen: in de parabel is hij eerst en vooral vader, namelijk in zijn reactie op zijn zonen. Waarom die omslachtigheid? Parabels falen als boodschappers van een geestelijke werkelijkheid omdat ze hun startpunt kiezen in het leven dat ze omarmen. De raadselachtigheid van dat leven stelt de verteller bovendien in staat de toehoorder mee te nemen in zijn voorstel voor een andere visie: ‘zonder parabels leerde hij hun niets’ (Marc. 4:34). In contrasten en paradoxen van die verdubbelde realiteit licht het religieuze en morele op: in de wijze waarop zonen omgaan met hun erfenis, aankijken tegen hun vader, reageren op elkaars fortuin e.d. blijkt de werkelijkheid een spiegel voor religieuze perceptie. Parabels zijn, zo beschouwd, de literaire vertolking van verbrokkeld leven in het licht van de Leer. De Leer spiegelt zich in dat leven, in haar oneffenheden, en de realiteit wordt zo zelf een parabel. Zelfs drastische elementen verwijzen naar wat de lezer bekend kan voorkomen: dat onderscheidt parabels van sprookjes, waar de realiteit betoverd is. Sommige parabels tonen hier een duister gevoel voor humor, fungeren zo misschien als lachspiegel. Zie bijvoorbeeld de bestraffing van de bruiloftsgast zonder passend kleed (Matt. 22:12): hoe had deze ongenode gast zich kunnen voorbereiden op de maaltijd? Iedere poging van de uitlegger deze elementen te decoderen weerhoudt er van in die spiegel te kijken. Wat we zien is inderdaad niet altijd verheffend. Parabels bevatten een onrechtvaardige koning (Luk. 19:22) of rechter (Luk. 18:2), anderen vertellen over geweld: slaven krijgen willekeurig straf (Matt. 24:50-51), koningen branden steden plat (Matt. 22:7) of doden diegenen die hen niet willen erkennen (Luk. 19:27), bruiloftsgasten worden in het duister geworpen (Matt. 22:13), deuren gaan onherroepelijk dicht (Matt. 25:10-12). Juist omdat de parabel ook deze duistere kanten van de werkelijkheid verdubbelt en hier de raadselachtigheid van het religieuze opzoekt blijft ze aantrekken en afstoten. De parabel onthult en verhult tegelijk en blijft als boodschapper halverwege steken. Maar toegegeven: als we de boodschap al zouden kennen voor we de parabel gingen lezen was de parabel overbodig. Nu is ze de poort van de Wet, waar we door moeten gaan.

Eric Ottenheijm

Verder lezen

E. Ottenheijm, ‘Werkt God op de Sjabbat? Vorm en functie van een parabel van R. Akiva (Gen.R. 1:11,5)’, Religieuze Confrontaties in de Oudheid. Opstellen bij de Zeventigste Verjaardag van Pieter W. van der Horst –  Nederlands Theologisch Tijdschrift 73/3 (2016): 212-223.