Origines en de rabbijnen: twee werelden, één parabel?
Onlangs was ik op bezoek als gastdocent bij de Oekraïense Katholieke Universiteit in Lviv. Er was me gevraagd om een college te geven over “Wijsheid” (Chochma in het Hebreeuws, Sofia in het Grieks) in de rabbijnse interpretatie. Ik realiseerde me niet dat ik hiermee een heet hangijzer in de Oosterse theologie beroerde. Ik had het wel kunnen weten, indachtig de Hagia Sofia in Istanbul. De universiteitskerk van UCU heet ook ‘Sofia-kerk’. Het Oosterse Christendom staat met haar Sofia-theologie in rechtstreekse verbinding met de geschriften van de kerkvaders uit de tweede tot vierde eeuw. De interpretatie van Spreuken 8, de belangrijkste Bijbelse bron in dit verband, was een heet hangijzer in de vroege Christelijke theologie. Laat deze tekst nu ook een heel belangrijke rol hebben gespeeld in de rabbijnse geschriften, uit dezelfde tijd. Het is bekend dat kerkvaders zoals Origines (184-253 CE) rechtstreeks contact hadden met Joden in hun omgeving. En dat is duidelijk te merken aan zowel de vorm als de inhoud van de uitleggingen – hoe tegengesteld deze ook zijn.
Twee moeilijke verzen
De bijbeltekst waar het allemaal over gaat is Spreuken 8:22-30. Ik citeer alleen het eerste en laatste vers, maar adviseer de lezer om de hele tekst er bij te nemen, liefst in meerdere vertalingen. Ik geef een eigen vertaling van de Hebreeuwse tekst. Deze is net zo goed een interpretatie als de andere vertalingen, maar ik probeer het zo letterlijk mogelijk te houden.
22 De Heer heeft mij aan het begin van zijn weg verworven, vóór zijn werk van oudsher.
Het werkwoord dat hier vertaald is met ‘verworven’ (kana) is al een heet hangijzer: sommigen vertalen het als ‘scheppen’ en anderen als ‘verwerven’. Van die keuze hangt veel af. De oudste Griekse vertaling, de Septuagint, die veelal in de Christelijke traditie is gevolgd, heeft gekozen voor een werkwoord dat ‘scheppen’ of ‘verwekken’ betekent en sluit hiermee aan bij de eerste optie.
30 Ik was bij hem als een ‘amon’, ik was zijn dagelijkse vreugde, verheugd in zijn aanwezigheid, op elk moment.
De vertaling van amon is een nog moeilijker kwestie. De bestaande vertalingen variëren van ‘lieveling’ tot ‘werkman’. Dat dat uiteenlopende interpretaties oplevert spreekt voor zich.
De rabbijnse parabel van de architect
Dit gezegd zijnde kijken we eerst naar een rabbijnse midrasj op deze tekst. Zoals in werkelijk alle rabbijnse interpretaties van deze tekst, wordt Chochma, Wijsheid, die in deze tekst als een persoon aan het woord is, geïdentificeerd met de Tora. Deze midrasj (Genesis Rabba 1) bevat uiteraard een parabel (zie voor een aparte blog over deze parabel hier).
Een andere interpretatie: ‘amon’ is een architect (oeman). De Tora verkondigt: Ik was het architectengereedschap (keli oemanuto) van de Heilige, geprezen zij Hij.
In het dagelijks leven, als een koning van vlees en bloed een paleis bouwt, dan bouwt hij het niet op basis van zijn eigen inzicht maar op basis van het inzicht van een architect (oeman), en de architect bouwt het niet op eigen inzicht maar hij heeft plannen en beschrijvingen om te weten hoe hij de kamers en de luiken moet maken. Zo keek de Heilige, geprezen zij Hij, in de Tora en bouwde Hij de wereld, en de Tora zei: Met het begin (be-resjiet) schiep God (Gen 1:1) – en er is geen ‘begin’ anders dan de Tora, zoals je zegt: De Heer heeft mij aan het begin (resjiet) van zijn weg verworven, vóór zijn werk van oudsher (Spr 8:22).
De rabbijnse lezing van amon is duidelijk op de hand van de werkman. Twee dingen zijn belangrijk in deze lezing. Ten eerste dat Wijsheid/Torah het gereedschap of plan van de architect is, en niet de architect zelf; en ten tweede de lezing van resjiet – begin. Volgens deze rabbijnse lezing is Wijsheid/Torah als het begin geschapen, en niet in het begin. Het lijkt er op dat de rabbijnen in deze midrasj willen zeggen dat de Tora er voor de schepping van de wereld was. Een pre-existente Tora/Wijsheid.
Origines’ parabel van de architect
De rabbijnse ietwat geforceerde lezing van amon, niet als de architect zelf maar als het plan van de architect, waarvan ook niet echt duidelijk is of deze samenvalt met God, is wellicht beter te begrijpen tegen de achtergrond van de volgende lezing van Origines (Commentaar op Johannes 1:22).
Christus is als het ware de bouwer (demiourgos), tot wie de vader zegt ‘Laat er licht zijn’ en ‘Laat er een uitspansel zijn’ (Gen 1:5, 6). Maar Christus is een bouwer als een begin (archè), inzoverre hij wijsheid (sofia) is, want omdat hij wijsheid is wordt hij ‘begin’ (archè) genoemd. Want Wijsheid zegt volgens Salomon: ‘De Heer heeft me in/als het begin van zijn wegen verwekt, voor zijn werken’ (Spr 8:22) […]
Zoals een huis of een schip is gebouwd en ontworpen volgens de plannen van de architect (architectoon), zodat het huis of het schip hun begin (archè) hebben in de plannen en woorden (logoi) van de ontwerper, zo kwam alles tot stand volgens wat door God was vastgelegd in de Wijsheid (sofia).
We treffen hier een gelijkaardige architectenparabel, over het bouwen van een schip of een huis. God wordt door Origines als de ‘architect’, de meesterbouwer, gepresenteerd, en de Wijsheid als het plan. Origines voert daarenboven Christus als de ‘bouwer’, de demiurg, in. Daarnaast stelt hij Christus en Wijsheid echter ook met elkaar gelijk. Helemaal duidelijk is het dus ook hier niet. Het gebruik van de bouwmetafoor voor de schepping in de Joodse en vroeg-Christelijke bronnen, én het gebruik van de parabelvorm om dit duidelijk te maken, wijst echter op een gemeenschappelijke, bekende manier van denken over deze ingewikkelde verhoudingen.
Hoe tegenstrijdig de interpretaties ook zijn, het is duidelijk dat de Christelijke en Joodse theologiën in de eerste eeuwen dicht bij elkaar stonden: dezelfde teksten waren belangrijk, dezelfde literaire vormen, motieven en redeneringen werden gebruikt. En dat is niet verwonderlijk: er werd met bijbelteksten geschermd, en wat niet meer dan nuances in de interpretatie lijken, groeiden uit tot levensgrote verschillen die niet alleen de Joodse van de Christelijke opvattingen scheidden, maar ook tot schisma’s leidden binnen de Christelijke kerk. Spreuken 8 werd immers gebruikt als wapen in zowel de handen van de Arianen, die volhielden dan de Zoon ‘gemaakt’ was, en dus niet op gelijke voet stond met de Vader, als hun fervente tegenstanders, die de strijd uiteindelijk wonnen, als we hier van een overwinning kunnen spreken. In de Westerse kerken speelt Sofia vandaag een minder belangrijke rol dan in de Oosterse kerken. In dat opzicht zijn de Oosterse kerken dichter bij de Joodse bronnen gebleven, hoe anders ze ze ook gelezen hebben dan de Joden.
Meer lezen
Lieve M. Teugels, “Wijsheid als Tora in de Rabbijnse Traditie – Spreuken 8 in de midrasj”, in J. Dubbink, N.A. Riemersma, K. Spronk, W.C.G. van Wieringen (eds.), Wijsheid. Amsterdamse Cahiers voor Exegese van de Bijbel en zijn Tradities. Cahier 31, 2VM, Bergambacht 2017, 31-39.
Maurice Dowling, “Proverbs 8:22-31 in the Christology of the Early Fathers”, Perichoresis 8/1 (2010) 47-65.
Bronnen van de geciteerde teksten
Theodor-Ch. Albeck, Midrash Bereshit Rabba (Jeruzalem 1996) (eigen vertaling)
E. Preuschen (ed.), Die Griechischen Christlichen Schriftsteller der ersten drei Jahrhunderte. Origines, dl 4, (Leipzig 1903), p. 23, 17-21 en 24, 3-10) (eigen vertaling)
Wat leuk, dit is precies waar mijn scriptie bij Eric Ottenheijm in 2009 over ging. De amon-kwestie laat ook zien dat het de rabbijnen er niet altijd om te doen was om een heel consistent verhaal neer te zetten in de midrasjiem. Het punt was gemaakt. Wat ook aardig is is dat het hier niet zomaar zo is dat Origenes een joodse bron gebruikte, want hoewel de midrasj veel ouder kan zijn is Genesis Rabba van later datum dan Origenes. Dat levert dan weer leuke vragen op naar dat architectenbeeld. Is er een gezamenlijke bron of een gelijke manier van denken die tot dezelfde concepten leidt?
Hallo Martin,
dank voor je reactie! Een gemeenschappelijk bron heb ik niet opgespoord, en de vraag is of dat mogelijk is. Een gelijke manier van denken ligt voor de hand.
vr gr Lieve