Al-Ghazali – parabel over de koning en de kunstenaars
De afgelopen jaren hebben we op deze website veel blogs gepubliceerd over parabels in het antieke jodendom en christendom. Dit jaar willen wij onze blik op drie manieren verbreden: naar parabels uit andere perioden in het jodendom en christendom, naar parabels in andere culturen en religies én naar parabels in de literatuur en de filosofie. Om die verbreding mogelijk te maken hebben we een aantal experts gevraagd een gastblog te schrijven over parabels in hun vakgebied. De éénentwintigste blog in de serie wordt geschreven door dr. Cornelis van Lit. Cornelis van Lit is islamoloog, met als specialisatie de laatmiddeleeuwse tot vroegmoderne islamitische ideeëngeschiedenis. Hij is verbonden aan de Universiteit Utrecht. Samen met Gerko Tempelman publiceerde hij recent Verlost van onzin, een vertaling met uitleg van Ghazali’s kennisleer en levensverhaal. Onderstaande blog is gebaseerd op dat boek.
Er was eens een koning die van kunst hield. Hij investeerde er veel geld in en bracht veel tijd door in het bijzijn van kunstenaars. Op een dag kreeg hij een idee: hij besloot de beste kunstenaars uit te nodigen, uit Byzantium en uit China. Hij vroeg de beide groepen kunstenaars om het allermooiste schilderij te maken dat ze ooit hadden gemaakt, in één van de zalen van het paleis. De Byzantijnen links, de Chinezen rechts. Tussen de beide groepen liet hij een groot gordijn ophangen, zodat ze van elkaar niet konden zien wat ze maakten. ‘Roep me maar als het klaar is’, sprak de koning tot de schilders. De Byzantijnen en de Chinezen gingen aan de slag. Dag in, dag uit zag de koning de groepen Byzantijnen met materialen slepen: penselen van hoge kwaliteit, grote hoeveelheden kleurige verf en allerlei andere schildersattributen. De Chinezen zag hij maar één keer: aan het begin van het traject droegen ze een grote, roestige metalen plaat hun werkruimte in.
Na enkele weken riepen de Byzantijnen de koning bij zich: hun kunstwerk was klaar. Prompt kreeg de koning ook het bericht dat de Chinezen klaar waren. De koning was verbaasd, want hij had de Chinezen nog helemaal geen materialen naar binnen zien brengen. ‘Hoe kunnen jullie al klaar zijn? Jullie hebben nog helemaal geen verf gebruikt!’, zei de koning. ‘Maakt u zich geen zorgen’, antwoordden de Chinezen, ‘tilt u slechts het gordijn op.’ De koning betrad de zaal en liet het gordijn verwijderen. Links zag hij het adembenemende doek van de Byzantijnen, dat de hele linkerwand vulde. Een gedetailleerd, sprankelend, levensecht tafereel, vol met de prachtigste kleuren. De koning nam het doek met open mond in zich op, totdat hij zich realiseerde dat er nog een kunstwerk was. Hij keek naar de andere kant van de zaal, en opnieuw hapte de koning naar adem. In de glanzend opgepoetste metalen plaat van de Chinezen zag hij de weerspiegeling van het briljante werk van de Byzantijnen, maar dan nog helderder, nog schitterender en nog intenser. De koning bracht de rest van de dag zwijgend door, starend in de Chinese spiegel.
Bovenstaand verhaal is een vrije vertaling van een passage uit Ghazali’s grote werk De herleving van de religieuze wetenschappen. Abu Hamid al-Ghazali is een van de —zo niet de— belangrijkste theologen van de islam. Hij leefde in de elfde eeuw, geboren en gestorven in Toes, een stad in het Oosten van hedendaags Iran. Tijdens zijn leven bereikte hij de machtigste posities in Bagdad, zonder gebrek aan faam en rijkdom. In de periode tot het hoogtepunt van zijn carrière schreef hij veel boeken die mainstream Sunni islam verdedigde tegen de nieuwlichterijen van zijn tijd. Zo ook de Griekse filosofie, die hij met verve te lijf ging en zelfs zo enthousiast dat zijn belangrijkste boek, De tegenstrijdigheden van de filosofen, zelf een van de belangrijkste filosofische werken is van de middeleeuwen.
Maar werelds succes is niet alles. Ghazali, zo veel als hij had, vond zichzelf zonder het enige wat hij wilde: een intieme relatie met God. Hij vertrok stiekem uit de stad, en zwierf rond om Damascus, Jeruzalem en Mekka te zien. Na een aantal jaar hernam hij zijn plek in de samenleving, maar wel als een herboren mens. En uit die periode van afzondering kwam zijn magnum opus: het veertig-delige De herleving van de religieuze wetenschappen, waarin hij zijn hele religie opnieuw doordenkt. Belangrijkste idee erachter was om een nieuwe balans te vinden tussen de drie domeinen van religieuze kennis: aangenomen kennis (heilige teksten en autoriteiten), beredeneerde kennis (filosofie en theologie), en proefondervindelijke kennis (mystiek). Die balans is precies wat hij weergeeft in deze parabel.
De Byzantijnen staan voor de mensen die via de noeste arbeid van de rationaliteit hun kennis vermeerderen: logica, redeneringen, onderzoek, deductie en alles wat daarbij hoort. De Chinezen staan voor de mystici, de mensen die zich richten op het menselijke hart. Ghazali gebruikt vaak de beeldspraak van het ‘zuiveren van het hart’ – het oppoetsen ervan. Het hart, zo geloven de mystici, kan de glans van een mens, van God of van de werkelijkheid weerkaatsen, op een onmiddellijke manier. Beide manieren van aanpak leveren resultaat op. Sterker nog, als beide wegen juist worden bewandeld, komt het resultaat overeen.
Het verhaal illustreert wat Ghazali wilt zeggen: de rationele weg die wetenschappers en filosofen bewandelen en de mystieke weg sluiten elkaar niet uit. Ze benaderen dezelfde kwesties op verschillende manieren. Beide zijn legitiem, en er is geen reden om ze tegen elkaar uit te spelen. Integendeel: geïnspireerde kennis ligt in het verlengde van rationele kennis. Beide zullen, bij juist gebruik, op hetzelfde neerkomen en daardoor elkaar alleen maar versterken. Ze functioneren anders, maar bereiken hetzelfde resultaat. Het moment van inzicht is pas het begin. Intuïtief verkregen inzichten, wonderen, openbaringen moeten worden getoetst aan rationele argumenten. Zonder het kunstwerk van de Byzantijnen hadden de Chinezen niets om mee te pronken.
Recente reacties