Verslag fabelsymposium: vloeibaar genreonderscheid tussen fabel en parabel
Afgelopen dinsdag, 13 maart 2018, organiseerden de promovendi van het NWO-onderzoeksproject ‘Parables and the Partings of the Ways’ (Jonathan Pater, Martijn Stoutjesdijk, Albertina Oegema) in Utrecht een ééndaags symposium over parabels en fabels in de Grieks-Romeinse oudheid. Het doel van het symposium was om het begrip te verbreden van de aan elkaar verwante literaire genres van parabels, fabels en vergelijkingen in de context van de Grieks-Romeinse wereld. Voor dit symposium waren classici, judaici en nieuwtestamentici uitgenodigd om vanuit hun eigen disciplines voorbeelden van fabels, parabels en vergelijkingen te bespreken en vanuit daar te reflecteren op de genre-onderscheiden tussen deze vormen van (verhalende) vergelijkingen.
Jonathan Pater (TiU Tilburg) opende namens de organisatie de dag met een korte inleiding waarin hij de Duitse nieuwtestamenticus Adolf Jülicher (1857-1938) aanhaalde, die stelde dat de gelijkenissen toegeschreven aan Jezus eigenlijk fabels waren, gelijkend op die van Aesopus. Wetenschappers na Jülicher concentreerden zich echter vooral op de Bijbelse en rabbijnse achtergrond van de parabel. Pater liet aan de hand van vier dimensies (antieke genre-theorie; inhoud; functie en sociale setting; transmissie en opschriftstelling) zien dat er veel te winnen is bij een systematische bestudering van parabels tegen de achtergrond van de bredere Grieks-Romeinse literaire traditie. De eerste gastspreker van de dag, classicus Gerard Boter (VU Amsterdam), besprak het gebruik van vergelijkingen en parabels in het Stoïsche onderwijs van Epictetus. In zijn betoog werd duidelijk dat mythen, beelden en vergelijkingen door Epictetus altijd vanuit een didactisch oogpunt ingezet worden. Annemarie Ambühl (Johannes Gutenberg Universität Mainz) ging vervolgens in op dierenvergelijkingen in Romeinse epiek. Zij liet zien dat in Statius’ Thebaïs de vergelijkingen met roofdieren die verspreid zijn over het werk tezamen een metanarratief vormen. Bovendien lijkt Statius met de wijze waarop hij de dierenvergelijkingen inzet een polemiek te voeren tegen de toenmalige keizer Domitianus, die ook dikwijls met een roofdier vergeleken werd.
In de middag ging het programma verder met een lezing van Lieve Teugels (PThU). Aan de hand van voorbeelden van rabbijnse parabels waarin dieren spreken, toonde zij aan dat het onderscheid tussen fabel en parabel in de rabbijnse literatuur niet heel scherp is. Mede op basis daarvan stelde zij een nieuwe, soberder definitie van parabels voor waarin benadrukt wordt dat een parabel een vergelijking bevat van twee situaties, waarbij één van die twee situaties vaak de vorm aanneemt van een kort fictief verhaal. Ook in Ruben Zimmermanns (Johannes Gutenberg Universität Mainz) betoog speelde genre-onderscheiden een belangrijke rol. Door de fabels van Brabrius met de nieuwtestamentische parabels te vergelijken demonstreerde hij dat (1) in niet alle fabels van Brabrius dieren zich als mensen gedragen, en soms dieren niet eens voorkomen, terwijl tegelijkertijd (2) dieren in sommige christelijke gelijkenissen wel degelijk een belangrijke rol spelen.
In het derde deel van het programma ging Annette Merz (PThU) in op de pratende leeuw in de Handelingen van Paulus. Het verhaal van deze pratende leeuw, die in de Handelingen zelfs gedoopt wilt worden, blijkt voor te komen in verschillende antieke bronnen, waaronder een fabel van Aesopus. Dat verhalen kennelijk kunnen reizen en in verschillende contexten toegeëigend kunnen worden, kwam ook aan de orde in de laatste lezing van de dag, van Peter Tomson (KU Leuven). Met uitstapjes naar Ahiqar en de Oosterse invloeden op de Griekse verbeelding, vatte Tomson het succesvolle symposium samen met de stelling dat de grenzen tussen de genres vloeibaar zijn en in transcultureel perspectief moeten worden bekeken.
Verslag: Martijn Stoutjesdijk
Recente reacties