Koning, keizer en God in gelijkenissen
Jezus nam het woord en sprak opnieuw tot hen in gelijkenissen. Hij zeide: “Het Rijk der hemelen gelijkt op een koning die een bruiloftsfeest gaf voor zijn zoon. […] (Matt 22:1-2, WBV)
De gelijkenis van Matteus 22:1-14 is een zogenaamde koningsgelijkenis, ofwel een gelijkenis waarin een koning de hoofdpersoon is. Een klein aantal van de nieuwtestamentische gelijkenissen zijn koningsgelijkenissen (zie Matteus 18:21-35, Lukas 14:31-32 en 19:11-27). In de rabbijnse gelijkenissen komt de koning veel vaker voor als hoofdpersoon. Het is zelfs zo dat in de loop der tijd de hoofdpersoon steeds vaker een koning is of is geworden. Van sommige gelijkenissen zijn meerdere versies bewaard gebleven in verschillende teksten waarbij in de ene versie de hoofdpersoon ‘iemand’ of ‘een mens’ is, maar in de andere versie ‘een koning’ is geworden. De gelijkenis uit Matteus 22:1-14 is hier mogelijk ook een voorbeeld van. In de vergelijkbare gelijkenissen in Lukas 14:15-24 en het Evangelie van Thomas 64 gaat het namelijk gewoon over een man die een maaltijd aanricht. Het feit dat de gelijkenis over een koning gaat is dan ook niet altijd relevant voor de uitleg. De gelijkenis uit Matteus 18:21-35 had bijvoorbeeld over een gewone rijke heer en zijn slaven kunnen gaan zonder dat de boodschap daardoor zou veranderen. In de gelijkenis van Matteus 22:1-14 heeft de koning echter wel degelijk een rol in het verhaal. Het gaat om de politieke macht van de koning en zijn huis en de erkenning en handhaving daarvan, zelfs door het platbranden van steden.
In veel gelijkenissen is de figuur van de koning nauw verbonden met de toepassing of boodschap van de gelijkenis waarin een uitspraak over God gedaan wordt. In de gelijkenis in Matteus 22:1-14 is ook sprake van een expliciete vergelijking tussen het verhaal van de gelijkenis en ‘het koninkrijk van God’. Volgens verschillende uitleggers is de koning in de gelijkenis een standaardmetafoor die staat voor God zelf (bijvoorbeeld David Stern). Die verklaring roept echter wel vragen op, namelijk tegen welke achtergrond moet het beeld van de koning gelezen worden en hoe kan de vaak gewelddadige koning een beeld voor God zijn?
Voor de beantwoording van de eerste vraag wordt vaak gekeken naar de Romeinse keizer of zijn ondergeschikten. In 1903 publiceerde de Oostenrijkse rabbijn Ignaz Ziegler een verzameling van ruim negenhonderd koningsgelijkenissen uit de rabbijnse literatuur. Het doel van Ziegler was om te laten zien dat deze koningsgelijkenissen een nauwkeurig beeld gaven van de historische omstandigheden van het Romeinse rijk. De titel van het boek was dan ook Die Königsgleichnisse des Midrash beleuchtet durch die römische Kaiserzeit (Breslau, 1903). Inderdaad bevatten veel rabbijnse gelijkenissen verwijzingen naar specifieke gebruiken of historische omstandigheden. Vooral wanneer deze details geen functie in de toepassing van de gelijkenis hebben, is het waarschijnlijk dat het om daadwerkelijke historische verwijzingen gaat. Een voorbeeld uit het Nieuwe Testament is te vinden in Lukas 19:11-27. Deze gelijkenis van de drachmen is omkaderd door een vertelling over “een man van voorname afkomst die op reis ging naar een ver land om het koningschap in ontvangst te nemen”. Zijn landgenoten haten hem echter en sturen een gezantschap achter hem aan met de boodschap dat zij hem niet als koning hoeven. Wanneer de man terug komt laat hij zijn vijanden ombrengen (19:12-14, 27). Het verhaal doet sterk denken aan Herodes Archelaus die in 4 v .Chr. naar Rome reisde om zijn koningschap over Judea te laten bevestigen. De Joodse geschiedschrijver Flavius Josephus beschrijft dat op hetzelfde moment een gezantschap van vijftig personen werd gezonden vanuit Judea om zich tegen de benoeming van Archelaus te verzetten. Archelaus werd echter benoemd als heerser (ethnarch) en nam bij terugkomst in Judea wraak op zijn tegenstanders (zie Josephus, Joodse Oorlog, 2.80-100, 111 en Joodse Oudheden 17.208-249, 299-314). Met betrekking tot de gelijkenis in Matteus 22:1-14 zijn dergelijke achtergronden eveneens verhelderend. Het optreden van Romeinse keizers tegen opstandige steden of provincies en het gevaar van het dineren met de keizer worden in verschillende bronnen beschreven. Volgens verschillende uitleggers gaat achter de gelijkenis een specifieke historische verwijzing naar de verwoesting van Jeruzalem in 70 n. Chr. schuil. Omdat het om gangbare motieven gaat, is het echter moeilijk hier hele specifieke historische voorbeelden te noemen.
Voor veel uitleggers wordt de tweede vraag tegen deze achtergrond des te prangender. Hoe kan God vergeleken worden met het vaak wrede handelen van Romeinse keizers? Een mogelijke oplossing is om te veronderstellen dat de koning vaker helemaal niet voor God staat (bijvoorbeeld Luise Schottroff, Alan Appelbaum; zie ook deze blog). Vaak wordt er dan op gewezen dat in een deel van de rabbijnse gelijkenissen de koning tegenover God wordt geplaatst. Het gaat dan om een contrastgelijkenis waarbij het handelen van God heel anders is dan dat van een menselijke koning. Het contrast wordt in veel gevallen benadrukt door de uitdrukking ‘een koning van vlees en bloed’. In het geval van de gelijkenis van Matteus 22:1-14 kan op die manier inderdaad de opmerkelijke inleiding verklaard worden. In plaats van gewoon ‘een koning’ te noemen, wordt hier over een ‘menselijke koning’ gesproken. Bovendien staat het geweld in de gelijkenis op gespannen voet met andere teksten in het evangelie die zeer kritisch zijn over menselijke heersers (Matteus 2:1-18; 14:1-12; 17:24-27; 20:20-27; 27:11-26). Voorstanders van deze verklaring hebben gelijk wanneer zij stellen dat een vergelijking geen gelijkstelling betekent. Hoewel de koning niet zonder meer gelijkgesteld wordt met God, is het evenmin mogelijk te stellen dat er geen enkele overeenkomst aangewezen wordt. Wie een gelijkenis leest moet daarom letten op zowel de overeenkomsten als de verschillen tussen beeld en toepassing. Nergens in de gelijkenis van Matteus 22:1-14 wordt uitdrukkelijk een contrast verondersteld. De waarschuwing die uitgaat van de gelijkenis sluit dan ook goed aan bij een andere achtergrond die ook al door Ziegler werd benoemd, namelijk het oudtestamentische spreken over God als Koning.
Het motief van de maaltijd wordt vanuit die achtergrond vaak verklaard door te verwijzen naar oudtestamentische teksten over het eschatologische oordeel van God. Bekend is bijvoorbeeld de tekst uit Jesaja 25:6-12 waarbij over de heilstijd voor Israël als een maaltijd gesproken wordt waarbij de vijanden ten onder gaan (zie echter Matteus 8:11-12). Een ander voorbeeld dat interessant is met het oog op de gelijkenis is Sefanja 1:7-18, waar sprake is van het oordeel over degenen die ‘uitheemse kleding’ dragen. Hoewel het in deze teksten inderdaad over God zelf gaat, kan ook naar verhalen over de koningen van Israël en Juda gekeken worden als achtergrond van de koningsgelijkenissen. Een opmerkelijke parallel is dan te vinden in een verhaal over koning Hizkia uit 2 Kronieken 30. Volgens deze tekst stuurde koning Hizkia brieven in Juda en het noordelijke koninkrijk Israël met de oproep terug te keren naar God en Pesach te vieren in Jeruzalem. In de steden van het noordelijke rijk, dat een eigen staatscultus had, worden de boden echter uitgelachen (2 Kron. 30:10). De noordelijke stammen nemen niet deel aan het feest en halen zich daarmee Gods woede op de hals (2 Kron. 30:8-9), terwijl zelfs niet-Israëlieten aan het feest deelnemen (2 Kron. 30:25). Het is interessant dat Flavius Josephus in zijn hervertelling van dit verhaal heeft toegevoegd dat de noordelijke stammen ook de profeten gedood hebben en daarom door hun vijanden onderworpen werden. Het motief van het doden van de profeten speelt namelijk ook een belangrijke rol in het vervolg van Matteus (zie Matteus 23:29-39). Behalve naar Romeinse keizers kunnen gelijkenissen dus ook naar bijbelse koningen verwijzen.
De verschillende voorbeelden en achtergronden die hier besproken zijn, laten zien dat het nog niet zo eenvoudig is om de beelden in een gelijkenis precies te verklaren. Het is bovendien goed om te reflecteren op de vraag in hoeverre het beeld van de gelijkenis bedoeld is om in zijn geheel toegepast te worden. In ieder geval blijven de gelijkenissen daarom spannend om over na te denken en te onderzoeken.
Recente reacties