Wie niet vergeeft, wacht de beul… Over de parabel van de Onbarmhartige Slaaf

Bovenstaande foto komt uit The Brick Bible, een project van de Amerikaanse artieste Elbe Spurling. Het stelt de laatste scène voor uit de parabel van de Onbarmhartige Slaaf (Mattheus 18:21-35): “En in toorn ontstoken leverde zijn heer hem [de slaaf] over aan de beulen, totdat hij zijn hele schuld betaald zou hebben.” Deze foto voert ons ook meteen naar het hart van het probleem van deze parabel: hoe verhoudt de straf voor de slaaf aan het einde van de parabel zich tot de uitspraak in de inleiding van de parabel dat je elkaar zeventig maal zevenmaal moet vergeven? Voordat we in kunnen gaan op deze vraag, doen we er goed aan eerst de hele parabel grondig te lezen:

21 Toen kwam Petrus naar Hem toe en sprak: “Heer, als mijn broeder tegen mij misdoet, hoe dikwijls moet ik hem dan vergeven? Tot zevenmaal toe?” 22 Jezus antwoordde hem: “Neen, zeg Ik u, niet tot zevenmaal toe, maar tot zeventigmaal zevenmaal. 23 Daarom gelijkt het Rijk der hemelen op een koning die rekening en verantwoording wilde vragen aan zijn slaven. 24 Toen hij hiermee begon, bracht men iemand bij hem die tienduizend talenten schuldig was. 25 Daar hij niets had om te betalen gaf de heer het bevel hem te verkopen met vrouw en kinderen en al wat hij bezat om zo de schuld te vereffenen. 26 De dienaar slaaf zich voor hem neer en smeekte: Heer, heb geduld met mij en ik zal u alles betalen. 27 De heer kreeg medelijden met die dienaar, liet hem gaan en schold hem de geleende som kwijt. 28 Maar toen die slaaf buiten kwam, trof hij daar een andere slaaf die hem honderd denariën schuldig was; hij greep hem bij de keel en zei: Betaal wat je schuldig bent. 29 De andere slaaf wierp zich voor hem neer en smeekte: Heb geduld met mij en ik zal u betalen. 30 Maar hij weigerde en liet hem zelfs in de gevangenis zetten, totdat hij zijn schuld zou hebben betaald. 31 Toen nu de overige slaven zagen wat er gebeurd was, waren zij diep verontwaardigd en gingen hun heer alles vertellen. 32 Daarop liet de heer hem roepen en sprak: Jij slechte slaaf, heel die schuld heb ik je kwijtgescholden, omdat je mij erom gesmeekt hebt. 33 Had jij dan ook geen medelijden moeten hebben met je medeslaaf, zoals ik met jou medelijden heb gehad? 34 En in toorn ontstoken leverde zijn heer hem over aan de beulen, totdat hij zijn hele schuld betaald zou hebben. 35 Zo zal ook mijn hemelse Vader met ieder van u handelen, die niet zijn broeder van harte vergiffenis schenkt.” (WBV met kleine aanpassingen)

Zoals wel vaker bij gelijkenissen in het Nieuwe Testament, is er veel discussie onder Bijbelwetenschappers over de relatie tussen de inleiding (vs. 21-22), het slot (vs. 34-35) en de parabel zelf (vs. 23-33). In de inleiding zegt Jezus dat je je naaste onbeperkt (of in ieder geval 490 keer) moet vergeven, terwijl vervolgens de koning in de parabel zijn slaaf niet eens twee keer vergeeft. De toepassing van de parabel formuleert het één en ander nog wat grimmiger: God zal een ieder die zijn naaste niet vergeeft aan de beulen uitleveren. Waar het hierbij eigenlijk om gaat is de vraag of de koning in de parabel symbool staat voor God. Kan God (de koning) het ene moment royaal een enorme schuld wegschelden, om vervolgens diezelfde schuld alsnog te willen innen (was er dan wel ‘echt’ sprake van vergeving in de eerste plaats)? Een beroemde theologe als Luise Schottroff komt uiteindelijk tot de conclusie dat het beeld van de koning uit de gelijkenis zich ‘fundamenteel’ onderscheidt van dat van God (Die Gleichnisse Jesu, 264). Dat ben ik echter niet met haar eens. Dat de koning oordeelt en straft is op zichzelf geen reden om aan te nemen dat hij niet gelijkgesteld kan worden aan God. In zowel de joodse als de christelijke traditie gaan rechtvaardigheid en barmhartigheid (din ve-rachamim) altijd hand in hand. Ook het idee dat vergeving een einde kent, is stevig geworteld in de rabbijnse traditie. Met een verwijzing naar Amos 2:6 stelt rabbi Jose ben Judah in de Talmoed: “Als een man een overtreding begaat, wordt hij de eerste, tweede en derde keer vergeven, maar de vierde keer wordt hij niet vergeven” (b. Yoma 86b). Hoe verhoudt zich dat tot Jezus’ opmerking over het zeventigmaal zevenmaal vergeven? Hoewel er meer over te zeggen is, wil ik me hier focussen op het feit dat er in Mattheüs sprake is van twee verschillende soorten vergeving: de vraag van Petrus gaat over vergeving tussen mensen (‘horizontale vergeving’), terwijl de parabel gaat over vergeving tussen God en de mens (‘verticale vergeving’). Dit onderscheid wordt ook in de Talmud gehanteerd. In een discussie over de vraag waarom God de ene keer wel vergeeft en de andere keer niet, wordt de onderstaande parabel verteld:

Iemand leende zijn buurman een maneh en stelde een terugbetalingstermijn vast in de aanwezigheid van de koning, terwijl de ander zwoor het bedrag terug te betalen op het leven van de koning. Maar toen het einde van de termijn aanbrak, betaalde hij hem [de buurman] niet terug, en hij ging naar de koning om zichzelf te verexcuseren. De koning zei echter tegen hem: “Hetgeen je mij fout hebt gedaan verexcuseer ik je, maar ga en verkrijg vergeving van je buurman.” Hier geldt dus: één tekst spreekt van overtredingen begaan door een mens tegenover God, de ander van overtredingen begaan door een mens ten opzichte van een medemens. (b. Rosh haShanah 17b)

Hoewel deze parabel zeker niet één-op-één te vergelijken is met onze parabel uit Mattheüs laat met name de toepassing goed zien dat er een verschil gemaakt moet worden tussen vergeving bij mensen onderling en vergeving tussen mens en God. De rabbijnse traditie legt de verantwoordelijkheid om dingen goed te maken tussen mensen nadrukkelijk bij henzelf neer. Volgens de middeleeuwse joodse filosoof Maimonides kán God zelfs helemaal niet vergeven, voordat mensen onderling zelf verzoening hebben bereikt (Mishneh Torah, Wetten van Boetedoening 2:9-10). Vergeving voor een fout jegens een medemens moet je dus van die medemens ontvangen – en daarvoor moet je je uiterste best doen (zie bijvoorbeeld b. Yoma 87a). Met name Grote Verzoendag (Jom Kippoer) speelt daarbij een grote rol. Dat de eerste slaaf in de parabel zo overvloedig vergeven wordt, maar zelf die vergeving niet wil opbrengen, ondermijnt dan ook het morele systeem van zowel de rabbijnen als het vroege christendom. Dat is een misstap die wel degelijk door God bestraft zal worden! Zo lezen we in het Onze Vader: “als gij aan de mensen hun fouten vergeeft, zal uw hemelse Vader ook u vergeven; maar als gij niet vergeeft aan de mensen, zal ook uw hemelse Vader uw fouten niet vergeven.” (Mattheus 6:14-15). De parabel uit Mattheüs vormt dus geen tegenstelling op het gebod elkaar zevenmaal zeventigmaal te vergeven, maar juist een aanvulling of een waarschuwing: wie de ander niet ruimhartig vergeeft, zal zeker geen vergeving vinden bij God.

Martijn Stoutjesdijk

 

Dit vind je misschien ook leuk...

Geef een reactie

Het e-mailadres wordt niet gepubliceerd. Vereiste velden zijn gemarkeerd met *

Deze site gebruikt Akismet om spam te verminderen. Bekijk hoe je reactie-gegevens worden verwerkt.