Over voetboeien, halsbanden en ketenen van goud en ijzer: negatieve antropologie in middeleeuwse slavenparabels
Op deze website worden heel wat rabbijnse parabels besproken en – soms voor het eerst – in het Nederlands gepresenteerd. Wat we er meestal niet bij schrijven is dat we ons op deze website beperken tot de vroegste rabbijnse parabels, de parabels uit de zogeheten Tannaïtische literatuur (circa 1ste tot en met 3e eeuw na Christus). Wij beperken ons tot die parabels, omdat die de Nieuwtestamentische gelijkenissen qua tijdsperiode het dichtste naderen. De rabbijnen bleven echter ook na de Tannaïtische periode parabels vertellen, in de tijd van de Amoraim, Savoraim en Geonim (circa 3e tot en met 11e eeuw). In deze laatantieke en (vroeg)middeleeuwse parabels vinden we tot op zeker hoogte dezelfde personages en motieven terug als in de vroegste periode, maar ook zijn er verschillen, zowel in vorm als in inhoud.
In deze blog kijken we kort naar een drietal middeleeuwse slavernijparabels, die alledrie een donker beeld schetsen van de mens en de relatie van de mens ten opzichte van God. We beginnen met een korte parabel uit Deuteronomium Rabbah 4:2 (rond 900):
Wat is de betekenis van “Als je weer naar mij wilt luisteren, zal het beste van het land je ten deel vallen. Als je koppig bent en niet wilt luisteren, zul je vallen door het zwaard. De HEER heeft gesproken”? (Jes. 1:19-20, NBV) […] R. Levi zei: “Het lijkt op een slaaf, tot wie zijn meester sprak: ‘Hier is een gouden halsband (מוֹנַיִיק שֶׁל זָהָב) (als je mijn wil doet), zo niet, dan zijn hier ijzeren voetboeien (כְּבָלִים שֶׁל בַּרְזֶל).’ Zo sprak God tot de Israëlieten: ‘Als jullie mijn wil doen, zie, dan is daar het goede en de zegen, zo niet, zie, dan is daar de vloek.’”
In deze boeiende parabel wordt het beeld gebruikt van een halsband voor slaven. Van deze halsband en is ook archeologisch bewijs. Zie bijvoorbeeld de afbeelding hiernaast. Niet alleen was een slaaf makkelijk herkenbaar aan een dergelijke halsketen, aan de ketting hing vaak een plaatje waarop stond van wie de slaaf was en wat je als ‘vinder’ van de slaaf moest doen. Zo staat er op dit 4e eeuwse exemplaar: “Ik ben gevlucht, houd mij gevangen; als je me terug brengt naar mijn meester Zoninus zul je een solidus (een gouden munt) ontvangen”. Overigens lieten ook christenen hun slaven dit soort halsbanden dragen; zo vonden archeologen ooit een exemplaar afkomstig van de ‘aartsdiaken Felix’ (zie Glancy, Slavery in Early Christianity, 9).
In de parabel wordt de halsband gecontrasteerd met voetboeien, die uiteraard veel hinderlijk waren in het dagelijks verkeer dan een halsband. Maar dat niet alleen: ook de materialen zijn verschillend. De halsband is van goud, de ketenen van ijzer. Het fascinerende nu van deze parabel is dat het niet vrijheid is dat gecontrasteerd wordt met slavernij, maar dat er twee soorten van ketenen ten opzichte van elkaar vergeleken worden. Met andere woorden: of het volk Israël nu de zegen of de vloek van God ondergaat, in beide gevallen is het volk duidelijk herkenbaar als het eigendom van de allerhoogste.
Update bij deze blog (14-9-2018): een collega wees mij op een eenvoudigere lezing van bovenstaande parabel; dat de halsband simpelweg een ketting is, symbool voor de bevrijding van de slaaf. Hoewel niet onmogelijk (het Hebreeuwse woord dat hier gebruikt wordt, betekent simpelweg ketting), zijn er een aantal redenen waarom ik mijn interpretatie waarschijnlijker vind: 1) de tekst geeft geen indicatie van bevrijding, net zo min als de toepassing dat doet; 2) in de meeste rabbijnse parabels gaat het eerder om dat God een ‘goede meester’ is, dan dat hij bevrijdt; 3) als er sprake is van bevrijding of van herstel van ‘oorspronkelijke’ status, gebeurt dat in de Oudheid eerder door het geven van een ring (denk bijvoorbeeld aan de parabel van de Verloren Zoon).
Tijdens het uitzoeken van deze kwestie kwam ik evenwel het volgende fascinerende sieraad tegen (enig in zijn soort, voor zover ik weet). We zien hier een armband, afkomstig uit de opgravingen bij Pompeii, die duidelijk bedoeld is als sieraad. In de armband staat DOM[I]NUS ANCILLAE SUAE, oftewel: ‘de meester aan zijn slavin’. Deze armband laat zien dat er ook nog de mogelijkheid bestaat dat de gouden ketting uit de parabel zowel eigendom markeert, als daadwerkelijk een sieraad is! |
In de volgende parabel wordt het soort slaaf dat de mens is verder gekwalificeerd. Deze parabel komt uit Numeri Rabbah 13:4 (zelfs twaalfde eeuw!):
Dit steunt op wat in de Schrift geschreven is: “Voor spotters staat de straf al vast, voor de rug van dwazen ligt de stok al klaar.” (Spr. 19:29, NBV) […] Dit lijkt op een slechte slaaf, die tot verkoop werd aangeboden. Een zekere man kwam om hem te kopen. Omdat hij wist, dat hij (de slaaf) slecht was, nam hij voetboeien mee en zwepen (כְּבָלִים וּמַגְלְבִים) om de slaaf te slaan wanneer die zich slecht zou gedragen. Toen de slaaf zich slecht gedroeg, boeide hij hem en sloeg hem met de zweep. Toen zei de slaaf tot hem: “Heer, u weet dat ik een slechte slaaf ben, waarom koopt u mij dan toch?” De andere antwoordde: “Omdat ik weet dat jij een booswicht bent, heb ik alles voorbereid om je te binden en te tuchtigen, zodat jij met deze werktuigen geslagen kunt worden als jij je slecht gedraagt.”
Op dezelfde wijze zegt ook de Heilige: voordat ik de mens schiep, kende ik hem, want “alles wat de mens uitdenkt, van zijn jeugd af aan, is nu eenmaal slecht.” (Gen. 8:21)
Uit deze parabel spreekt een behoorlijk negatief mensbeeld. Net zoals in de parabel hiervoor wordt de mens vergeleken met een slaaf die geketend moet worden. Maar deze slaaf is niet zomaar een slaaf, hij is een slechte slaaf, benadrukt de tekst. De boeien en de zwepen zijn dus bittere noodzaak. De slaaf in kwestie begrijpt dan ook niet waarom iemand hem ooit zou willen kopen. Het antwoord van zijn nieuwe eigenaar is eigenlijk wat ontwijkend. De meester legt uit dat hij voorbereid is op het slechte gedrag van zijn nieuwe slaaf. Dat verklaart echter niet per se, waarom hij deze specifiek slaaf zou willen aanschaffen. Dit alles wordt vergeleken met de schepping van de mens. Ook daarvoor geldt dat God zich van tevoren bewust was dat de mens al vanaf zijn jeugd slecht is. Dat heeft hem er echter niet van verhinderd de mens toch te scheppen. Ook hier blijven we achter met de vraag wat dan precies het doel van de schepping van de mens is. Wat beide parabels in ieder geval duidelijk laten zien is dat de mens als slaaf van God geconceptualiseerd kan worden. Bovendien zijn de straffen die God de mens oplegt verdiend: ofwel vanwege de slechte inborst van de mens (de tweede parabel), ofwel omdat de mens vaak nalaat de wil van God te doen (de eerste parabel). Tegelijkertijd laat het iets zien van Gods harde, straffende kant. Om dat nog verder te illustreren, sluit ik deze blog af met een vrij brute parabel uit Seder Eliyahu Rabbah, hoofdstuk 4 (vermoedelijk circa negende eeuw):
Zoals er gezegd is, “Want het is gebod op gebod, gebod op gebod, regel op regel, regel op regel” (Jes. 28:10 HSV) […] Een parabel, waar lijkt dit op? Op een koning die boos was op zijn slaaf en het bevel gaf hem ijzeren ketenen (בשלשלאות של ברזל) te geven en van achteren aan de ketenen te trekken, zodat hij (de slaaf) op zijn gezicht viel; en toen om hem in zijn gezicht en in zijn buik te schoppen. Zoals er gezegd is, “Daarom zal voor hen het woord van de HEERE zijn […] zodat zij, als zij weggaan, achterovervallen, verpletterd worden, verstrikt raken en gevangen worden” (Jes. 28:13).
Deze parabel vormt een uitleg op Jesaja 28 waarin uitgevaren wordt tegen het volk Israël en specifiek de leiders van het volk (priesters, profeten – vers 7). Ondanks het feit dat het volk aanwijzing na aanwijzing, gebod na gebod heeft ontvangen van God, luistert het volk nog steeds niet naar hem. Wat zou dan het loon moeten zijn het voor het volk en zijn leiders? Zij zouden een reeks aan straffen moeten ontvangen; zij moeten (vers 13) ‘achterovervallen, verpletterd worden, verstrikt raken en gevangen worden’. Dit wordt vergeleken met de slaaf uit de parabel die ook een reeks aan wreedheden moet ondergaan. Hij wordt geboeid, achterovergetrokken en vervolgens geschopt in zijn gezicht en buik. Echter, zo vervolgt Seder Eliyahu Rabbah, deze straffen zou het volk wel verdiend hebben, maar God is keer op keer genadig. Tegelijkertijd is de parabel en de uitleg ervan waarschuwing en dreigement: het geduld van God kan een keer opraken! Zo maken deze middeleeuwse parabels met hun grimmige beelden concreet invoelbaar hoe hard het slavenbestaan kon zijn, en leren ons daarmee dat volgens de rabbijnse theologie uit deze periode het leven onder God zeker niet vrijblijvend is.
Verder lezen
- Jennifer Glancy, Slavery in Early Christianity, Oxford: Oxford University Press, 2002.
- Jennifer Trimble, ‘The Zoninus Collar and the Archaeology of Roman Slavery’, American Journal of Archaeology 120:3 (2016), 447-472.
N.B. De uitgelichte afbeelding aan de bovenkant van dit artikel is een reliëf uit Smyrna van slaven in ketenen, Ashmolean Museum (Oxford).
De gouden halsband lijkt mij een sieraad, en een teken van bevrijding!
Dank voor je reactie, Henk! Je reactie heeft me uitgedaagd nog wat verder na te denken en te zoeken en dat heeft geresulteerd in een update bij mijn blog. Mogelijk volgt er nog meer!