Onbeschaamd bidden?
Toen Jezus zijn discipelen het een en ander over het bidden uitlegde, vertelde hij ook de volgende parabel:
[5] Stel dat je midden in de nacht naar een van je vrienden gaat om te vragen: “Vriend, leen me drie broden, [6] want een vriend van me is na een lange reis bij mij aangekomen en ik heb niets om hem voor te zetten.” [7] Zou die ander daarbinnen antwoorden: “Val me niet lastig. De deur is al op slot en mijn kinderen en ik liggen in bed. Ik kan niet opstaan om ze je te geven”? [8] Welnee, hij staat op en geeft je wat je nodig hebt; is het niet omdat je zijn vriend bent, dan toch vanwege je vrijpostigheid (of: onbeschaamdheid). [9] Ik zeg jullie: vraag en jullie zal (door God) gegeven worden, zoek en je zult vinden, klop en er zal voor je worden opengedaan. (Lukas 11,5-9, Willibrordvertaling)
Gelijkenissen vertellen verhalen uit het dagelijks leven en zijn daardoor een bron van kennis over de cultuur en context waarin zij zijn ontstaan. De gelijkenis van de onbeschaamd biddende vriend, die Jezus volgens Lucas 11,5-8 aan zijn discipelen verteld heeft, is daar een mooi voorbeeld van.
Een veelgehoorde interpretatie van deze gelijkenis is dat zij ertoe aan zou willen zetten om aanhoudend te bidden, om niet op te geven als je verzoek niet direct verhoord wordt, net zoals de vriend bleef kloppen nadat hij in eerste instantie afgewezen werd. Maar daarmee wordt een interpretatie gegeven die niet overeenkomt met het verhaal. Er is namelijk geen sprake van dat de vriend niet aan het verzoek zou beantwoorden. Jezus stelt een retorische vraag die ontkennend beantwoord dient te worden. Het antwoord is: ondanks de moeite die het verzoek met zich mee brengt, krijgt de vrager in ieder geval toch wat hij wil – zij het vanwege de vriendschap, zij het vanwege zijn “onbeschaamdheid”. Om te kunnen begrijpen wat hiermee bedoeld wordt, moeten we de alledaagse werkelijkheid en haar interpretatie, zoals zij in deze gelijkenis afgeschilderd wordt, proberen te begrijpen.
Ten eerste laat deze gelijkenis iets van het leven van de mensen zien, aan wie Jezus zijn gelijkenissen vertelde. Het zijn mensen, die het bepaald niet breed hebben. De één heeft een huis dat maar uit één kleine ruimte bestaat die als werk-, zit-, eet- en slaapkamer voor de hele familie gebruikt wordt. Als alle familieleden ‘s avonds hun slaapplaats hebben ingenomen, krijg je de deur niet meer open zonder eerst iedereen wakker te maken. De ander krijgt onverwachts een vriend op bezoek en heeft helemaal niets meer in huis wat hij de gast kan voorschotelen. Geen overgebleven stuk brood, geen voorraad aan bloem om snel iets te bakken, om maar te zwijgen van luxere voedingsmiddelen. En de gast komt laat op de avond binnen en heeft waarschijnlijk nog geen maaltijd gehad op deze dag. Iedereen leeft hier net boven of al beneden de grens van levensbedreigende armoede. Voor degene die onverwachts bezoek kreeg, maken een paar broden het verschil: kunnen de vrienden elkaar in hun waarde laten of moeten ze gaan slapen met knorrende maag en het gevoel van zware wederzijdse vernedering? Want de één denkt: “Ik kan mijn vriend niet eens een broodmaaltijd bieden”, en de ander: “Ik had mijn vriend nooit in deze pijnlijke situatie moeten brengen.” Daarmee zijn we bij een tweede punt: dit simpele verhaal laat iets zien van het systeem van normen en waarden dat het leven van de mensen toen reguleerde en hoe ingewikkeld dit kon zijn. Vriendschap en gastvrijheid ten opzichte van je vrienden zijn een paar van de hoogste waarden überhaupt. “Eer” te verwerven en “schaamte” te vermijden is een streven dat met name het leven van mannen voortdurend bepaalde.
Voor degene die gevraagd wordt om de broden geldt: Je vriend helpen is eervol en bevestigt de vriendschap. Je vriend niet helpen is beschamend, tast je eigen eer aan en beschadigt de vriendschap. Het is daarom geen optie om de broden te weigeren; ook al kost het je veel moeite, je zult nooit toegeven.
Voor degene die om de broden vraagt geldt: Je vriend die op bezoek komt te eten geven is eervol en bevestigt de vriendschap. Je vriend die op bezoek komt niets te eten kunnen geven is beschamend, tast je eigen eer aan en beschadigt de vriendschap, en is daarmee absoluut geen optie. Maar: je vriend die broden in huis heeft last bezorgen, tast ook je eer aan en beschadigt potentieel de vriendschap met deze vriend. Hoe komt de man uit dit duivelse dilemma? Hij vermindert zijn eigen schaamte door de broden expliciet niet voor zichzelf te vragen, maar voor zijn vriend. Cicero heeft in zijn traktaat over de vriendschap hierover expliciet nagedacht. Voor vrienden, zegt hij, doen wij veel, wat wij voor onszelf nooit zouden doen, bijvoorbeeld iemand om hulp smeken of streng toespreken. Dit zijn dingen, die voor de eigen persoon niet fatsoenlijk mogelijk zijn, maar als zeer eervol gelden als zij in het belang van vrienden geschieden (qua in nostris rebus non satis honeste, in amicorum fiunt honestissime, De amicitia XVI, 57).
De onbeschaamdheid van de vrager is daarom een “eervolle onbeschaamdheid” in het belang van zijn hongerige vriend. De gevraagde zal niet weigeren, zij het omdat hij uit eigen grootmoedige vriendschap de moeite voor niets acht, zij het omdat hij de moeite wel voelt en daarover mogelijk geïrriteerd is, maar erkent dat de vrager zijn eer voor een ander (grootmoedig) opoffert.
Wat betekent dit allemaal voor het gebed? Ten eerste is opvallend dat God met een vriend vergeleken wordt. In de oudere Joodse traditie zijn het bijzondere mensen die de titel “vriend van God” krijgen. Abraham is de vriend van God par excellence, maar de wijzen, en ook Israël als collectief worden zo genoemd. Bij Jezus en de rabbijnen wordt deze traditie in samenhang met het gebed “gedemocratiseerd”. Net als Lukas 11 vergelijkt deze passage uit de Jeruzalemse Talmoed (Berakhot 9,1) het bidden tot God met het spreken in het oor van een vriend die je hoort:
Zie, hoe Hij (de Heilige, gezegend zij Hij) boven zijn wereld is. Een mens kan een synagoge binnengaan, achter een pilaar staan, en zachtjes bidden, en de Heilige, gezegend zij Hij, hoort zijn gebeden. Zoals er is gezegd: Hanna sprak in haar hart, alleen haar lippen bewogen, en haar stem werd niet gehoord (1 Sam. 1:13). Maar de Heilige, gezegend zij Hij, hoorde haar gebed. En zo ook (luistert God) naar al Zijn schepselen. Zoals er is gezegd: Het gebed van een gekwelde, wanneer hij zwak is (Ps. 102:1-3). (Iemand die bidt tot God) is gelijk een mens die spreekt in het oor van zijn vriend en hij hoort hem.
Ten tweede moet je volgens de gelijkenis in Lukas niet bang zijn om God lastig te vallen en afgewezen te worden als je maar voor de juiste dingen bidt. Aan deze gelijkenis ligt een kal-wachomer-argumentatie ten grondslag: vrienden blijven elkaar helpen ook al is het even lastig, en des te meer God. In de rabbijnse traditie vindt men een aantal tradities die in plaats van de overschrijdende trap een contrasterende vergelijking maken: vrienden laten het vaak afweten, een weldoener verliest zijn enthousiasme als hij te vaak om hulp gevraagd wordt, maar zo is het niet met God (zie bovenstaande passage uit de Talmoed; zie ook Midr Ps 4 § 3 (21b)). In beide gevallen is authentieke tussenmenselijke ervaring het uitgangspunt, maar staat de vergelijking in de dienst van een religieuze waarheid die uiteindelijk alle ervaring overstijgt.
Verder lezen:
Annette Merz, ‘Freundschaft verpflichtet (Vom bittenden Freund) – Lk 11,5-8’, in: R. Zimmermann in Zusammenarbeit mit D. Dormeyer, G. Kern, A. Merz, C. Münch, E.E. Popkes (eds.), Kompendium der Gleichnisse Jesu (Gütersloh: Gütersloher Verlagshaus 2007), 556-563.
Recente reacties