“Met een moeilijk leven de hel verdienen” – Luthers uitleg van de parabel van de arbeiders in de wijngaard
In deze blog wil ik aan de hand van een voorbeeld een antwoord geven op de vraag hoe het komt dat de parabels van Jezus in de loop der tijden vaak niet meer zijn begrepen en op de meest rare manieren zijn uitgelegd. Mijn voorbeeld betreft een Jezusparabel die bekend staat onder de naam ‘De werkers van het elfde uur’ en een invloedrijk geworden uitleg hiervan, namelijk de interpretatie die Maarten Luther hieraan in een preek van het jaar 1525 heeft gegeven (uit de zogenaamde Vastenpostille). De interpretatie van Luther is een interessant mengsel van een herontdekking van de hoofdbetekenis van de parabel aan de ene kant en het herbevestigen van anti-Joodse stereotypen aan de andere kant. Deze anti-Joodse stereotypen gaan lijnrecht in tegen de historische betekenis van de parabel, voor zoverre we die kunnen achterhalen op basis van vergelijking met Joodse parabels die hetzelfde sujet (werkers in de wijngaard) gebruiken.
Eerst de parabel van Jezus, zoals opgetekend in Mattheus 20 (Herziene Statenvertaling):
Want het Koninkrijk der hemelen is als een heer des huizes, die ’s morgens vroeg eropuit ging om arbeiders voor zijn wijngaard in te huren. 2 Nadat hij het met de arbeiders eens geworden was voor een penning per dag, zond hij hen zijn wijngaard in. 3 En toen hij omstreeks het derde uur eropuit ging, zag hij anderen werkloos op de markt staan. 4 Ook tegen hen zei hij: Gaat u ook naar de wijngaard, en ik zal u geven wat rechtvaardig is. En zij gingen. 5 Toen hij nogmaals eropuit gegaan was, omstreeks het zesde en het negende uur, deed hij hetzelfde. 6 En toen hij omstreeks het elfde uur eropuit ging, vond hij weer anderen werkloos staan en hij zei tegen hen: Waarom staat u hier heel de dag werkloos? 7 Zij zeiden tegen hem: Omdat niemand ons ingehuurd heeft. Hij zei tegen hen: Gaat u ook naar de wijngaard [en u zult ontvangen wat billijk is. ]
8 Toen het avond geworden was, zei de heer van de wijngaard tegen zijn rentmeester: Roep de arbeiders en geef hun het loon, te beginnen bij de laatsten, tot de eersten. 9 En toen zij kwamen die omstreeks het elfde uur ingehuurd waren, ontvingen zij ieder een penning. 10 En toen de eersten kwamen, dachten zij dat zij meer ontvangen zouden; maar ook zij ontvingen ieder een penning. 11 Toen zij die ontvangen hadden, morden zij tegen de heer des huizes 12 en zeiden: Deze laatsten hebben maar één uur gewerkt, en u hebt ze gelijkgesteld met ons, die de last van de dag en de hitte verdragen hebben. 13 Maar hij antwoordde en zei tegen een van hen: Vriend, ik doe u geen onrecht; bent u het niet met mij eens geworden over een penning? 14 Neem wat van u is, en vertrek. Ik wil aan hem die het laatst kwam, hetzelfde geven als aan u. 15 Of is het mij niet geoorloofd met het mijne te doen wat ik wil? Of bent u afgunstig [letterlijk: is uw oog boos] omdat ik goed ben?
16 Zo zullen de laatsten de eersten zijn, en de eersten de laatsten; [want velen zijn geroepen, maar weinigen uitverkoren.]
Wat zijn de kernpunten van Luthers uitleg van deze parabel? Ik zet ze er op een rijtje (en voor wie het wil nalezen is hier (pag. 310 en verder) een Nederlandse vertaling van de hele preek te vinden):
- Ten eerste legt Luther een modern klinkend axioma aan zijn toehoorders uit, namelijk dat je niet ieder detail van het verhaal een betekenis zou moeten proberen te geven:
Men moet “deze gelijkenis niet in alle onderdelen bekijken, maar op de hoofdzaak letten, wat Hij [Christus] daarmede voorheeft”. (…) “zulke gelijkenissen worden niet uitgesproken opdat alle delen iets van de bedoeling weergeven.”
Luther zet zich hiermee af tegen de kerkvaders die voor alle onderdelen van de gelijkenissen een betekenis zochten (de ‘allegorische’ lezing). Zo focusten de kerkvaders in de gelijkenis van ‘De werkers van het elfde uur’ op de betekenis van de verschillende uren. Deze uren vertegenwoordigden volgens hen verschillende fasen in de heilsgeschiedenis: het eerste uur werd betrokken op Adam, dan volgden Abraham, Mozes en de profeten, en ten slotte Christus en zijn apostelen als de werkers van het elfde uur.
- Luther wil terug naar de hoofdbetekenis:
“Niet erop letten wat de penning of groschen is, niet wie de eersten en de laatsten zijn, maar wat de heer des huizes bedoelt en hoe hij wil dat zijn goedheid hoger is, ja alleen wil geacht hebben boven alle werken en verdiensten.”
Door te focussen op de goedheid van de huisheer heeft Luther zeker de hoofdintentie van het verhaal te pakken. Bijna een derde van de vertelling concentreert zich op de laatste scene, waarin de arbeiders morren (een ‘boos oog’ hebben) over de goedheid van de huisheer die vanuit zijn eigen bezit ook aan de laatste werkers het volle dagloon had gegeven. Het gaat dus om Gods goedheid, theologisch gesproken om zijn genade, waarmee hij de tekortkomingen van mensen opheft. Dit is een gedachte die ook in rabbijnse parabels over de wijngaard voorkomt, en soms zelfs nog extremer wordt beklemtoont dan in de Jezusparabel. Zo wordt God geprezen om zijn genade in de volgende parabel in Midrash Psalmen 26.3. Deze parabel wordt verteld naar aanleiding van Gods genade richting het volk Israël nadat de Israëlieten het gouden kalf hadden aanbeden:
“When a king hires good labourers who perform their work well and he pays them their wage — what praise does he merit? When is he worthy of praise? When he hires incompetent workers who do not do their work properly and yet he pays them their full wage.”
- Maar Luther is, ondanks zijn bewering “alleen” in de goedheid van de huisheer geïnteresseerd te zijn, ook uitermate geïntrigeerd door de “werken en verdiensten” waarop de arbeiders van het eerste uur hun beroep doen. Het is zijn uitleg van dit “werken voor loon”, die het meest door zijn eigen context (de strijd tegen het Rooms-katholieke systeem van het verkopen van aflaatbrieven en het verwerven van zogenaamde dona superadita door geestelijken) bepaald wordt. Hierin doet zijn interpretatie van de parabel het minst recht aan de Joodse basisovertuigingen van Jezus en de rabbijnse parabels.
“Zo verschrikt nu Christus hiermede allereerst de vermetelheid (…) van degenen die met werken zich een weg ten hemel menen te banen. Zoals de Joden deden die het dichtst bij God meenden te staan, zoals tot nu toe onze geestelijken ook gedaan hebben. Deze allen werken voor het bepaalde loon, dat is, zij vatten Gods Wet niet anders op dan als zouden zij deze met zogenaamde werken voor een zeker loon vervullen en hebben nooit een goede opvatting van de Wet, weten ook niet dat het louter genade voor God moet zijn. Dat betekent dat zij zich verhuren en het met de heer eens werden voor een penning per dag. Daarom wordt het leven voor hen zuur en voeren zij een zware strijd.”
Wat Luther hier reproduceert is een karikatuur van de Joodse (en trouwens ook van de Rooms-katholieke) wetsopvatting, namelijk dat de wet alleen werd gehouden om verdiensten te verzamelen waarmee men aanspraak zou kunnen maken op een eeuwige beloning door God. Bovendien wordt verondersteld dat de Wet als een zware last op de mensen drukt en hun ongelukkig zou maken. Deze opvatting laat achterwege dat volgens de Joodse traditie de Wet een gave van God aan het volk van het verbond is, waarvoor men dankbaar is.
- De hoofdverschuiving in de interpretatie die bij Luther plaatsvindt, heeft ermee te maken dat de eerste werkers bij hem eigenlijk niet meer bekritiseerd worden om hun afgunst ten opzichte van de laatste arbeiders, maar om de houding waarmee zij het contract met de heer aangingen – het feit dat zij überhaupt een loon wilden verdienen. Dit heeft volgens Luther een eeuwige straf tot gevolg:
“Dan verliezen zij zodoende de gunst en genade van God en moeten hun tijdelijk loon ontvangen met hun penning weggaan en verdoemd worden. Want zij hebben niet om eeuwige gunst maar om loon te verkrijgen gediend, dat zij ook ontvangen en niets meer. (…) Daarom, als men het nauwkeurig zou willen verklaren, dan moest men de penning het tijdelijke goed laten zijn en de gunst van de heer de huizes het eeuwige goed. Maar de dag en de hitte des daags zou men moeten laten slaan op het gemoed. En wel zo, dat de werkheiligen een lang en zwaar werk verrichten, dat wil zeggen, zij doen het met een bezwaard gemoed en tegenzin, door de Wet gedwongen en gedreven. Maar de korte werktijd is het niet bezwaarde gemoed in genade geleid, dat gewillig en zonder aandrijven van de Wet goed leeft. Zo hebben ze nu eenzelfde penning, dat is, beiden ontvangen een tijdelijk goed. Maar de laatsten hebben dat nooit gezocht maar het valt hen in de schoot, omdat zij eerst het Koninkrijk van God gezocht hebben, Matth. 6 vers 33 en bezitten daarbij nog de genade ten eeuwige leven en zijn vol blijdschap. De eersten echter zoeken het tijdelijke, streven daarnaar en werken daarvoor. Daarom moeten zij de genade missen en met een moeilijk leven de hel verdienen.”
In deze passage zien we opeens hoe de misvatting dat “werken voor loon” tegen Gods wil zou zijn, allerlei andere gevolgtrekkingen met zich mee brengt. Door het verhaal op deze manier te interpreteren verliest Luther de eigenlijke verhaallijn duidelijk uit het oog en creëert hij allerlei nieuwe en zeer problematische allegoriseringen. Onderhands verandert de parabel zelf ingrijpend. Wat volgens de Jezusparabel en vele rabbijnse parabels de metafoor voor het eeuwige loon is, het dagloon (denar/penning), wordt nu tot metafoor voor een tijdelijk loon herdefinieerd, terwijl het de gunst van de heer is, waar men volgens Luther naar moet streven. Dat hij tot deze uitleg komt, heeft er ook mee te maken, dat de parabel in de loop van de tekstoverlevering er een tweede nimshal (‘toepassing’) bij had gekregen, namelijk naast v. 16a (“Zo zullen de laatsten de eersten zijn, en de eersten de laatsten”) het boven tussen haakjes gezette vers 16b: “Velen zijn geroepen, maar weinigen uitverkoren”. Dit vers vindt men niet in de oudste en beste handschriften voor de parabel (de codices Sinaiticus en Vaticanus) en is waarschijnlijk een latere toevoeging. Door deze toevoeging wordt een interpretatie gestimuleerd die van onze parabel een oordeelsparabel maakt. Alleen de laatste worden aangenomen, de anderen met hun tijdelijk loon weggestuurd en verdoemd. Waar de Jezusparabel bij de toehoorders probeert begrip te kweken voor de goedheid van God die ook minder vlijtige arbeiders genadevol aanneemt, wordt er in deze interpretatielijn een angstwekkend beeld van God gekweekt, die zelf de allervroomsten kan verstoten, hetgeen Luther ook voortreffelijk verwoordt:
Dit Evangelie “verschrikt de allergrootste heiligen.”
Laten we afsluitend erover reflecteren, hoe deze verschuivingen te verklaren zijn. In de oorspronkelijke mondelinge verkondiging van Jezus en zijn collega-rabbijnen is een parabel op een bepaalde situatie of probleem betrokken (hier de vraag: is het juist dat God ook mensen aanneemt die pas op het laatste moment aan de roep van God beantwoorden? Zouden zij niet minder beloning moeten krijgen dan degenen die God al langer dienen?). De parabel zelf maakt gebruik van narratieve bouwstenen (metaforen, figurenconstellaties, basisplots) die de toehoorders bekend zijn. In onze parabel horen bij die vaste bekende bouwstenen de wijngaardbezitter (=God, goed, rechtvaardig, veeleisend én genadig!), de arbeiders (=mensen), werken in de wijngaard (=de wil van God vervullen, gehoorzaam tonen aan de Thora) en dagloon (=eeuwig loon, gespecificeerd als bijvoorbeeld het zijn in de nabijheid van God in eeuwigheid, ingaan in het koninkrijk van God). Het sujet wordt door de rabbijnen gebruikt om zeer verschillende theologische problemen te behandelen en soms spreken de parabels elkaar dan ook op bepaalde aspecten tegen. Soms betaalt de wijngaardbezitter dus wél een verschillend loon, soms beloont hij degene die meer gewerkt heeft extra. Een overzicht van rabbijnse parabels over de wijngaard is hier te vinden. Dat er variatie bestaat in parabels over wijngaarden en werkers is niet problematisch; doordat de basiselementen in hun betekenis bekend of gemakkelijk te herleiden zijn, wordt gegarandeerd dat iedere parabel begrepen kan worden. Een nieuw theologisch probleem vergt een nieuwe parabel, waarin met de basiselementen gespeeld en gevarieerd kan worden. De parabel zelf is niet de boodschap, maar de samenspraak van parabel en (mondelinge of literaire) context, waarin het probleem duidelijk is. In de christelijke traditie gebeurde iets dat deze organische samenwerking van context en parabel verstoorde: men stopte ermee nieuwe parabels te vertellen en ging de canonieke parabels van Jezus steeds opnieuw uitleggen en steeds opnieuw betrekken op de eigen situatie. Bovendien was men zich niet meer van alle basisbetekenissen van de parabelelementen bewust. Zo kon het gebeuren, dat Luther een interpretatie presenteerde waarin de basisbetekenis van het arbeidsloon als een positieve metafoor voor Gods beloning verloren ging, en het volgens afspraak werken in de wijngaard als verdoemenswaardige werkheiligheid geduid werd.
Recente reacties