Een blik op het lijden van de zoon: barmhartige vaders in parabels
In de parabel van de verloren zoon en zijn broer (Lukas 15:11–32) speelt de barmhartigheid van de vader een belangrijke rol. Nadat de jongste zoon zijn erfdeel heeft verkwist en vanwege zijn honger en gebrek besluit terug te keren naar zijn vader (vv. 12–20), beschrijft de parabel hoe de vader zijn zoon van verre aan ziet komen, in zijn binnenste geroerd is (esplanchnisthē), hem tegemoet rent en hem al kussend om de hals valt (v. 20). Deze reactie bereidt de weg voor op het herstel in zoonschap en het feestelijke onthaal waartoe de vader zijn slaven de opdracht geeft (vv. 22–23). Volgens de vader moeten ze feestvieren omdat zijn zoon “dood was en weer levend is geworden, verloren was en weer is gevonden” (v. 24). Maar zonder de eerste geroerde reactie van de vader is het maar de vraag of er überhaupt een feest zou zijn geweest! In deze blog richten we ons op de functie van de geroerdheid van de vader in de parabel van de verloren zoon en zijn broer en vergelijken we deze met een vroegrabbijnse parabel.
Met het Griekse werkwoord splanchnizomai interpreteert de parabel de geroerdheid van de vader als een belichaamde vorm van barmhartigheid. In Hellenistisch-Joodse literatuur geeft dit werkwoord, dat verwant is aan splachna (“ingewanden”), aan dat iemand meevoelt (mee-lijdt) met het lijden van iemand anders. Er is een associatie met ouderlijke liefde, waarschijnlijk doordat jonge kinderen kwetsbaar waren en dus vatbaar voor lijden. Wanneer de parabel de vader als barmhartig voorstelt, impliceert het dat de vader mee-lijdt met zijn zoon. Mogelijk wordt dit medelijden opgeroepen door de (lichamelijke) toestand van de zoon, aangezien de zoon gebrek en honger heeft geleden in het verre land (vv. 14, 16). De vader geeft niet alleen gehoor aan zijn barmhartigheidsgevoel door zijn zoon al kussend om de hals te vallen, maar met de opdracht om zijn zoon te kleden en het vetgemeste kalf te slachten verzacht hij ook diens fysieke (en sociale) lijden.
De wijze waarop de vader in de parabel van de verloren zoon en zijn broer uiting geeft aan zijn barmhartigheid kunnen we contrasteren met een vroegrabbijnse parabel. Het gaat om een parabel in Sifre Numeri 105 die verklaart waarom God (in zijn manifestatie van de wolk) de tent der samenkomst verlaat voordat Mirjam wordt getroffen door melaatsheid (Num 12:10). De context van deze Bijbeltekst betreft de episode waarin Mirjam en Aäron kritiek leveren op Mozes’ huwelijk met een Ethiopische vrouw en op diens alleenrecht om met God te spreken. De parabel is als volgt:
“En de wolk week van boven de tent” (Num 12:10).
Een parabel. Waar lijkt het op? Op een koning van vlees en bloed die tot een pedagoog zei: “Kastijd mijn zoon! Echter, kastijd hem nadat ik weg ben gegaan, want een vader is barmhartig met zijn zoon.”
Zijn deze woorden niet een redenering van licht naar zwaar? Als de Plaats begaan is met de rechtvaardigen ten tijde van (zijn) boosheid, hoeveel te meer ten tijde van (zijn) welbehagen! Zoals is gezegd: “Zo zei Yhwh: ‘Ten tijde van (mijn) welbehagen antwoordde ik je’” (Jes 49:8).
(Sifre Num. 105, vertaling A.O.)
In deze parabel geeft de koning een pedagoog de opdracht zijn zoon te kastijden, maar vraagt hem ermee te wachten totdat hij is vertrokken. Zijn reden: vaderlijke barmhartigheid. In deze verklaring gebruikt de koning het Hebreeuwse woord rachamim (“barmhartigheid/genade”), dat is afgeleid van het werkwoord racham (“liefhebben”; in de Piël-vorm: “barmhartig zijn”), de Hebreeuwse tegenhanger van splanchnizomai. Hoewel de grondbetekenis van racham verwijst naar een continue, belichaamde liefde (verwant aan rechem [“baarmoeder”] en verbonden met ouderlijke liefde), heeft het sterke associaties met barmhartigheid en genade. Met zijn verklaring geeft de vader aan dat hij empathie voelt voor het lijden dat zijn zoon zal ondervinden door diens kastijding. Als vader zou hij aan dit barmhartigheidsgevoel uiting kunnen geven door de bestraffing in te trekken, maar met zijn afwezigheid voorkomt hij dit.
Zowel Lukas’ parabel van de verloren zoon en zijn broer als bovenstaande rabbijnse parabel suggereren dat barmhartigheid sterk is verbonden met het zien van iemands lijden. Waar de barmhartigheid van de vader in Lukas’ parabel wordt opgeroepen door het zien van zijn zoons aankomst, probeert de vader in de rabbijnse parabel juist te vermijden dat hij het lijden van zijn zoon zal zien en naar zijn barmhartigheid zal handelen. Hierdoor geven beide parabels verschillende perspectieven op opvoeding weer. Waar de rabbijnse parabel het belang van (fysieke) kastijding als opvoedingsmethode onderstreept, laat Lukas’ parabel dit juist achterwege. Mogelijk is het uitblijven van de vaderlijke bestraffing in Lukas’ parabel een verrassende wending voor het publiek geweest, aangezien spilzieke zoons op weinig waardering in de oudheid konden rekenen. Tegelijkertijd werd een bestraffing misschien als onnodig gezien, aangezien de zoon al inzicht in zijn wangedrag heeft getoond en dus niet meer hoefde te worden gecorrigeerd (vv. 17–19).
Met het beeld van de barmhartige vader schetsen beide parabels een beeld van Gods barmhartigheid (een metafoor die al in Ps 103:13 te vinden is). Beide parabels suggereren dat Gods barmhartigheid wordt opgeroepen door het menselijk lijden, hetzij veroorzaakt door de verkeerde handelingen van de mensen zelf, hetzij door Gods bestraffingen. Waar de rabbijnse parabel aangeeft dat God worstelt met zijn barmhartigheid ondanks de bestraffingen die hij (in zijn boosheid) aan de rechtvaardigen uitdeelt, impliceert de parabel van de verloren zoon en zijn broer dat God zijn barmhartigheid met de teruggekeerde zondaars de vrije loop laat. Hiermee presenteren beide parabels verschillende visies op de wijze waarop God verkeerd handelende mensen “opvoedt.” Tegelijkertijd veronderstellen ze beide dat barmhartigheid een grondelement in Gods wezen is.
Verder lezen
Mirguet, Françoise. An Early History of Compassion: Emotion and Imagination in Hellenistic Judaism. Cambridge: Cambridge University Press, 2017.
Voor de afbeelding van het terracottabeeldje: Harald Schulze, Ammen und Pädagogen: Sklavinnen und Sklaven als Erzieher in der antiken Kunst und Gesellschaft (Mainz: Verlag Philipp von Zabern, 1998), afbeeldingsblad 15, afbeelding 3.4.
Recente reacties