De synoptische en de Rabbijnse Parabeltheorie
Zowel de synoptische evangeliën als de Rabbijnse literatuur kennen een ‘parabeltheorie’. De term ‘parabeltheorie’ wordt door exegeten gebruikt voor een passage in Marcus: “Jullie is het geheim (mysterion) van het koninkrijk van God toevertrouwd. Maar zij daarbuiten krijgen alles in gelijkenissen, opdat ze met hun ogen kijken en niet zien, en met hun oren horen en niet verstaan; tenzij ze zich zullen bekeren en vergeving vinden.”’ (Mc. 4:11-12, KBS 1995, vgl. Lk. 8:9-10). Mattheüs 13:10-14 voegt een Schiftcitaat toe, niet opmerkelijk, en een spreuk die bij Marcus pas in v. 25 volgt: “Want aan degene die heeft, zal gegeven worden, en wel overvloedig. Maar aan degene die niet heeft, zal zelfs nog ontnomen worden wat hij heeft.” Het eigenaardige is echter dat Jezus parabels niet alleen gebruikt in het onderricht aan de ‘massa’s (Mattheüs: ochloi), maar ook in discussies met hogepriesters, wetgeleerden en Farizeeën, en zelfs in het onderricht aan de leerlingen zelf.
Dat gegeven wringt met de reductie van de parabel tot een middel om alleen de ontoegankelijke massa aan te spreken. Een sleutel is mijns inziens de narratieve inleiding: ‘Toen Hij daarna met hen alleen was’ (Marcus 4:10), zo ook in Lukas: ‘Toen Hij daarna met hen alleen was, stelden zijn metgezellen en de twaalf Hem vragen over zijn gelijkenissen.’ Het toelichten van onderricht in de intimiteit van de leerlingen komt ook voor in synoptische wetsdebatten en spiegelt een patroon dat we kennen uit de Rabbijnse literatuur. Hier duidt ze aan dat de parabel toelichtend commentaar van de leraar vereist. Niet voor niets volgt nu Jezus’ uitleg van de parabel van de zaaier. Daarmee is haar potentieel aan betekenis wel ingedamd. Geen wonder dat exegeten hier een secundaire, vroeg-kerkelijke traditie vermoeden.
Wie ‘binnen’ is beschikt over de sleutel om de vaak raadselachtige parabels te begrijpen; dat is de claim van de tekst. Iets vergelijkbaars ontwaren we in de Rabbijnse ‘parabeltheorie’. Die bevindt zich in de Midrasj op het Hooglied (4e-6e eeuw g.j.). De opening (1:1-7) biedt een keten van parabels die, o ironie, reflecteren op de functie van parabels. Aanleiding is de vraag of Salomon met zijn Hooglied een liefdesverhaal verbeeldt of een uitgebreide ‘parabel’ biedt van de Tora. Deze ‘litanie van parabels’ eindigt nogal opmerkelijk: ‘Laat de parabel niet gering zijn in je ogen, door een parabel kun je woorden van de Tora begrijpen; het is als (!) een koning die een gouden munt of een waardevolle parel had verloren en hij vond ze door middel van een lontje ter waarde van een issar (een klein muntje); zo ook, laat de parabel niet gering zijn in je ogen, door een parabel kun je woorden van de Tora begrijpen.’ (Shir haShirim Rabba 1:8). Let op het literaire Droste effect: om de functie van de parabel te duiden maakt de auteur gebruik van een parabel, en wel een die de parabel zelf weer vergelijkt met een goedkoop lontje waarmee een verloren gewaand muntje kan worden gevonden. De parabel is zo een exegetisch hulpje om de betekenis van Tora te ontwaren. Maar de tekst kan een zeker dedain voor de parabel niet verhullen: de oproep om de parabel niet te licht in te schatten vooronderstelt dat er stemmen zijn die dat doen! Hier spreekt een religieuze elite. Een die zichzelf ziet als ‘binnen’, en die laat delen in haar kennis van de Tora met diegenen die (nog) buiten zijn. Alleen voor laatstgenoemden zou de parabel nog raadselachtig kunnen zijn, ‘wij’ die ‘binnen’ zijn weten immers hoe je haar moet begrijpen. Zowel in de evangelietraditie als in de Rabbijnse traditie werden parabels zo gedomesticeerd. Als instrument om het ‘mysterium’ (Mc. 4:10) van het Koninkrijk van God te kennen, of als ‘handvat’ (oznajim) om de Tora te leren, parabels werden nu een retorisch instrument in de opbouw van leer en praxis binnen de gemeenschap.
Eric Ottenheijm
Verder lezen:
- David Stern, Parables in Midrash. Narrative and Exegesis in Rabbinic Literature (Cambridge Ma., Harvard University Press, 1991), 63-67.
- Ruben Zimmermann e.a., Kompendium der Gleichnisse Jesu (Gütersloh: Gütersloher Verlagshaus, 2007), 259-260.
Recente reacties