Bereid je voor, de deur gaat voorgoed dicht! Over de “Tien Meisjes” (Matt. 25:1-13)
De parabel van de tien meisjes is uniek overgeleverd in Mattheüs. Ze vergelijkt het Koninkrijk van God (Hemelen is een Mattheaanse metonymia om, net als de Rabbijnen, God mee aan te duiden) met twee groepen: vijf wijze meisjes, die voldoende olie hebben om de nacht door te brengen terwijl ze wachten op de bruidegom, en vijf dwaze meisjes die op het moment van zijn aankomst zonder brandstof zitten. Zij zijn genoodzaakt olie te kopen op de markt en komen vervolgens bij een dichte deur uit. Als toepassing of nimshal voegt Mattheüs vers 13 toe: “Wees dus waakzaam, want je kent dag noch uur.” Waarop wachten de meisjes, en waar bevindt die feestzaal zich?
Peter Tomson legt in een in onze eerste parabelbundel (Brill, 2018) uit te komen artikel de complexe verbindingen bloot tussen het motief van bruidegom, nacht, en het Hooglied, met haar liefdeslyriek die in Rabbijnse bronnen wordt gelezen als verzinnebeelding van de verlossing. Bedenk dat ook de verlossing uit Egypte een aanvang nam met een “nacht van waken” (leil sjimurim, Exodus 12:42). Maar waarom feestzaal, en die curieuze vermelding van avondwinkels? Dit sprookjesachtige motief heeft eveneens een liturgische en mogelijk zelfs realistische echo: het zeven dagen durende feest van het waterscheppen tijdens Sukkot (Loofhuttenfeest). Sukkot is een bij uitstek Messiaans beladen feest en de festiviteit van het waterscheppen vond vooral in de nachtelijke uren plaats vond. Volgens de Rabbijnse literatuur “dansten vromen en mannen van goede daden met fakkels” (m.Sukka 5:4) op het Tempelplein, om de feestvreugde te vergroten, en meisjes (!) en jongens bevonden zich op een zelfde ruimte (m.Sukka 5:1). De sfeer kon daarbij zo uitgelaten zijn dat de Rabbijnse traditie gewag maakt van een scheiding tussen mannen en vrouwen (T.Sukka 4:1), volgens geleerden een latere restrictie op een als al te losbandig gezien nachtelijk feest.
De samenhang tussen de parabel en de Tempel verdient serieuze overweging. Mattheüs laat haar volgen op de apocalyptische rede van Jezus op de Olijfberg. Met een zicht op de Tempel en haar gebouwen zegt Jezus daar dat geen steen op de andere zal staan (Matt. 24:1-2), dat volk tegen volk opstaat (Matt. 24:7). Een directe verwijzing naar de lezer vinden we in Matt. 24:15 (W95): “Wanneer je de huiveringwekkende gruwel, waarover gesproken is bij monde van de profeet Daniël, op de heilige plaats ziet staan,” – let op, lezer! De Olijfberg is de hoogte waarvan je als pelgrim voor het eerst de Tempel aanschouwt, maar volgens Zacharia 14 ook de berg van de verlossing. Daarmee gaat het motief van de komst van de bruidegom en het motief van het feest in het bruidsvertrek een subtiele verbinding aan met het lot van Jeruzalem. De nacht is de huidige staat van verwoesting (Matt. 22:7?), de feestzaal is Jeruzalem zelf, de bruidegom de Messiaanse tijd of de Zoon des Mensen zelf. Frappant genoeg is Mattheüs niet de enige die deze associatieve verbindingen legt. 2 Baruch, een Joods apocalyptisch geschrift uit het begin van de tweede eeuw, verbeeldt de ballingschap na de verwoesting van de Tempel als een diepdonkere nacht, waarin het niet gepast is dat de zon schijnt of dat er een bruiloft wordt gevierd: “For why should light rise again where the light of Zion is darkened? And you, ye bridegrooms, enter not in, and let not the brides adorn themselves with garlands; And, ye women, pray not that ye may bear” (2 Bar. 10:12-13, vertaling Charles). Herkent u in de laatste frase de woorden van Jezus tegen de wenende vrouwen: “Want er komen dagen dat men zal zeggen: ‘Gelukkig de onvruchtbare vrouwen, de schoot die niet heeft gebaard en de borsten die niet hebben gezoogd.’” (Lukas 23:29 W95), een Lukaanse allusie op het lot van Jeruzalem? De verlossing is dan ook het arriveren van de bruidegom en het aanbreken van het feest. Beter daar goed op te zijn voorbereid, want de feestdeur gaat onherroepelijk dicht (Matt. 25:10). De meisjes van Jeruzalem wachten intussen in de nacht op de geliefde: “’s Nachts op mijn bed zoek ik mijn zielsbeminde, maar hoe ik ook zoek, ik vind hem niet” (Hooglied 3:11). Tot zijn komst is het actief wachten, en zorgen dat je genoeg olie bij de hand houdt.
Recente reacties