De Vrouw en de zeven Broers (Marcus 12:18-27): Een Parabel tegen de Opstanding?
Een man huwde een vrouw maar stierf kinderloos. In lijn met de wet van Mozes trouwde ze nu met diens broer, zodat de familielijn behouden zou blijven (Leviraatshuwelijk, Deuteronomium 25:5-6). Deze broer stierf echter ook, en zo verging het de vrouw tot zeven keer toe. Wie zal zij nu huwen bij de opstanding uit de doden? Deze absurde casus voeren Sadduceeën aan in een debat met Jezus over de opstanding (Marcus 12:18-27, parr. Mattheüs 22:23-33; Lukas 20:27-38). Het leerstuk van het voortleven van de rechtvaardigen na hun dood, en de herleving van de doden in een door God geïnaugureerde, nieuwe wereld, kwam tot stand in de laat-Griekse periode. Het werd populair met de Makkabese opstanden, mede dankzij het martelaarschap van vrome Joden tijdens de vervolgingen onder Antiochus Epifanes (168 of 167 v.g.j.): aan hun trouw aan de Wet zou, zij het voorbij de dood, alsnog recht worden gedaan. Volgens Josefus en de synoptici (vergelijk ook Handelingen 23:8) waren de Farizeeën aanhangers van deze leer. De aristocratische, cultureel conservatieve Sadduceeën verwierpen haar echter, als – niet geheel onterecht!- onvoldoende Bijbels gefundeerd, en daarmee als nieuwlichterij. Jezus deelde haar en voert, veelzeggend, een Bijbelse argumentatie aan: wanneer God zich aan Mozes voorstelt als ‘Ik ben de God van Abraham, en de God van Izaäk en de God van Jacob’ (zie Exodus 3:13-16) kan dit niet anders duiden dan dat de aartsvaders voortleven, want God is een God van levenden en niet van doden. Dat deze uitdrukking staat voor Gods Verbond met Israël door de geslachten heen wordt hier op verrassend naïeve wijze gelezen als een theologische stand van zaken. Frappant is dat een gelijksoortige redenatie voorkomt in de Rabbijnse traditie (Strack Billerbeck, deel 1, p. 892 bespreken parallellen)!
Met dit alles is de absurde casus die de Sadduceeën aan Jezus voorleggen nog niet beantwoord. Deze deelt enkele stilistische kernmerken van de parabel. Het is (1) een fictief verhaal, met (2) een vraag die om antwoord vraagt, net zoals dat bij verscheidene parabels van Jezus het geval is. Dat de casus niet als parabel is ingeleid hoeft geen verwondering te wekken: dat gebeurt evenmin bij andere parabels van Jezus in de context van de Wet van Mozes (vgl. Marcus 2:21-22, het vasten). Het expliciet religieuze karakter van het verhaal (met verwijzing naar Leviraatshuwelijk e.d.) hoeft evenmin een beletsel te zijn: we hebben zowel in Rabbijnse als in gelijkenissen van Lukas (Barmhartige Samaritaan, Verloren Zoon) vaker te maken met religieus taalgebruik in de parabel. Indien we de oude – nu fors bekritiseerde – vormkritische indeling zouden volgen deelt deze passage in aspecten van de ‘Gleichniss’ (gebruik van aoristus) en van de Voorbeeldvertelling (‘Beispielserzählung’), waarbij dat wat in het debat aan de orde is ook in het verhaal wordt gepresenteerd. Toch is er mijns inziens een essentieel verschil: de casus is niet bedoeld om een opvatting retorisch dan wel exegetisch te onderbouwen, laat staan om een rolmodel te bieden, ze dient hier hooguit om het belachelijke en inconsequente van de gedachte aan fysieke opstanding te tonen, en het onwettige daarvan. Immers, de vrouw zou, tegen de Wet van Mozes, met zeven mannen gehuwd moeten zijn. De impliciete kritiek van onwettigheid vindt enige steun wanneer Jezus antwoordt dat zij de Schriften niet begrijpen en dat mensen ‘als engelen’ zullen zijn, niet onderhevig aan de sociaal-religieuze wetmatigheden van het huwelijk (Marcus 12:25). De Sadduceese kritiek raakte blijkbaar een gevoelige snaar. Niettemin waren deze Sadduceeën gewiekst genoeg om hun kritiek te verpakken als (pseudo)parabel, het retorische stijlmiddel waarmee Jezus en de uit de Farizese beweging voortkomende rabbijnen populariteit verwierven onder het volk.
Verder lezen
Eric Ottenheijm, ‘Werkt God op de Sjabbat? Vorm en functie van een parabel van R. Akiva (Gen.R. 1:11,5)’, Religieuze Confrontaties in de Oudheid. Opstellen bij de Zeventigste Verjaardag van Pieter W. van der Horst – Nederlands Theologisch Tijdschrift 73/3 (2016): 212-223.
Uitgelichte afbeelding (banner bovenaan): Lichamelijke verrijzenis (1499-1502), fresco geschilderd door Luca Signorelli, Kapel van San Brizio, Duomo, Orvieto
Recente reacties