Een voorproefje van een leven van rechtvaardigheid. De masjal in het vroege Oost-Europese chassidisme
Afbeelding banner Noach (met stok!) en zijn familie verlaten de ark (Genesis 8). Gravure (1841) op basis van de fresco´s van Rafael in het Apostolisch Paleis van het Vaticaan.
De afgelopen jaren hebben we op deze website veel blogs gepubliceerd over parabels in het antieke jodendom en christendom. Dit jaar willen wij onze blik op drie manieren verbreden: naar parabels uit andere perioden in het jodendom en christendom, naar parabels in andere culturen en religies én naar parabels in de literatuur en de filosofie. Om die verbreding mogelijk te maken hebben we een aantal experts gevraagd een gastblog te schrijven over parabels in hun vakgebied. De dertiende blog in de serie wordt geschreven door dr. Leon Mock. Leon Mock is is docent Jodendom aan de Universiteit van Tilburg (TST) en adviseur Joodse Zaken van Beth Shalom.
Over de parabel, de masjal, in de klassieke rabbijnse literatuur is al het één-en-ander gezegd. Het Parabel-project heeft daar op haar manier wel veel nieuwe inzichten en data aan toegevoegd. Minder onderzoek is er gedaan naar het gebruik van de masjal in latere rabbijnse literatuur. Men kent wellicht wel de gelijkenissen en parabels van de Maggied van Dovno (zie deze blog). In dit blog wil ik het hebben over het gebruik van de masjal in het vroege Oost-Europese chassidisme. Bij het doorlezen van enkele chassidische werken viel het me op dat men soms verwijst naar een parabel. Een goed voorbeeld hiervan is een volgend tweetal gelijkenissen die uit naam van de Baäl Shem Tov worden verteld. Aanleiding is de bijbeltekst op Gen. 6:9 – “Dit is de geschiedenis van Noach. Noach was onder zijn tijdgenoten een rechtvaardig [tzaddiek] en volmaakte man; Noach wandelde met God.” Over dit ‘wandelen met God’ is al in eerdere rabbijnse verklaringen het één-en-ander gezegd. Want hoe moet men dit begrijpen? Het wordt als minder positief uitgelegd dan je op het eerste gezicht zou zeggen – Noach heeft God nodig bij het wandelen, als een soort stok. Het past in de traditie die Noach steeds met Abraham vergelijkt en die in het voordeel van de tweede uitvalt (zie o.a. Rasji op Gen. 6:9). In het boek ‘de Baël Shem Tov‘ (Lodz, 1938) dat een verzameling van tradities van de meester is die uit vele boeken gehaald is op de Parasja van de Week, lezen we hier het volgende over:
Een mooie gelijkenis die gezegd werd door de heilige meester Rabbi Israël ben Ben Shem Tov [hierover]: wanneer iemand naar een winkel komt die verschillende soorten delicatessen en lekkernijen heeft, dan geeft in het begin de winkeleigenaar een voorproefje van elke soort, zodat hij [=de klant] weet wat hij moet kopen. En als hij dan proeft en ziet dat het zoet en lekker is, en nog meer wil proeven, zegt hij [=de winkelier]: koop voor geld want voor niets wordt hier niet gegeven. En de uitleg van gelijkenis [nimsjal] gaat over het licht dat de mens voelt aan het begin van zijn weg als vrome rechtvaardige [chassidoet]. Door deze ‘smaak en licht ‘kan hij al het kwaad (be)dwingen en alles terugbrengen tot het ultieme goede. En men geeft hem dit zodat hij de smaak kent van de inspanning [voor het Heilige] en er een indruk [reshimu] in hem achterblijft wanneer deze kwaliteiten hem weer ontnomen worden. Zodat hij weet waarnaar hij moet zoeken… (Otsar Hachajim op Naso, 3d).
In de notities Mekor Majim Chajim op de hoofdtekst wordt verwezen naar een ander chassidisch werk dat dit nader uitlegt:
En in het boek Amtachat Binjamin op Prediker … schrijft hij uit naam van Rabbi Israël ben Ben Shem Z”L dat soms de Eeuwige Gezegend zij Hij de mens helpt en in zijn hart geeft een groot verlangen, gehechtheid [dewekoet] en genot in zijn dienst [aan God], in gebed, Tora[studie] en het doen van de geboden, zodat hij de smaak proeft van het genot en de zoetheid van de inspanning. Zodat hij dan zelf verder zal gaan en verlangen naar zo een dienst in liefde en vreze en grote gehechtheid … anders zou hij nooit van [het genot] van een dergelijke inspanning weten … Maar deze kwaliteit kan niet bij hem blijven, want anders zou hij niet de dienende zijn, maar God geprezen Zij Hij … Daarom wordt hem dit na enige tijd ontnomen zodat hij nu zelf [op eigen kracht] tot dit niveau kan komen. En dan vervolgens komt hij tot een nog hoger niveau, door zijn intense liefde en gehechtheid…
Wanneer de mens een hogere niveau uiteindelijk na het voorproefje zelf bereikt heeft, zal hem vervolgens weer een hoger niveau tijdelijk gegeven worden, als kennismaking. Waarna ook dit gevoel weer weggenomen wordt en het echte werk kan beginnen. De auteur vervolgt met een andere parabel die ook waarschijnlijk aan de Baäl Shem toekend moet worden (ik heb dat elders wel expliciet gezien, hoewel ik geen bron hiervoor nu heb):
…Want zo leert God ons om van niveau naar niveau te gaan, als een vader die zijn kleine zoon leert lopen, en zich langzaam telkens een beetje van hem verwijdert. Zodat de kleine jongen naar hem komt, totdat hij uiteindelijk ook hierzonder kan lopen…
Beide parabels raken aan diepere mystieke gedachtes die al teruggaan op de Luriaanse Kabbala. Het gebruik van het woord ‘indruk’ reshimu bewijst dat. In de Luriaanse Kabbala zijn dit de ‘indrukken’ / impressies die achter zijn gebleven van het Goddelijke oerlicht in de oerruimte nadat dit licht door God weer werd teruggetrokken (tzimzum). Beide processen – onthulling en schepping en inperking en verberging – doen zich ook in de mens voor volgens deze chassidische parabels, en zijn niet enkel een verhaal over Gods relatie tot de kosmos. Verder borduurt het voor op de dynamiek in de mens van rijzen en dalen dat inherent is aan de geestelijke, spirituele ontwikkeling van de mens die nooit enkel lineair kan zijn – het heeft dus niets per se met zonde te maken. Het gaat hier immers over de mens die het pad van de vroomheid wil bewandelen. Met deze chassidische uitleg wordt ook de implicaties voor de figuur van Noach iets anders. Noach heeft inderdaad God nodig om méé te wandelen, maar dat is bij iedereen zo, zelfs bij de grootste Tzaddiek waar pieken (gadlut) en dalen (katnut) nu eenmaal een feit zijn in diens leven. Zoals de engelen op de Jakobsladder ook voortdurend opstijgen en afdalen ín Jakob, en ook de Goddelijke wezens (chajot) dat doen: “En de wezens [chajot] snelden heen en weer als bliksemschichten” (Ez. 1:14). Verder onderzoek naar de masjal in de latere chassidische literatuur is dan ook wenselijk!
Recente reacties