Parabel van de maand oktober: Water in de woestijn
In het boek Exodus treffen we meteen na de lofliederen van Mozes en Miriam – die zij zingen na de doortocht door de Rietzee – een wonderlijke episode aan. Tot driemaal ontberen de Israëlieten water en voedsel, klagen tot hun leider Mozes, en via hem tot God, en krijgen op wonderlijke wijze water en brood – en zelfs eenmaal vlees. Het voedsel – manna en kwartels – komt volgende maand aan bod. Deze maand zullen we het hebben over water.
De hele episode wordt in de vroege rabbijnse commentaar op Exodus, de Mechilta, het tractaat ‘Vajassa’ (‘Hij liet opbreken’) genoemd. Tractaat Vajassa beslaat Exodus 15:22 tot 17:7. Het eerste vers luidt als volgt:
Hierna liet Mozes Israël vanaf de Schelfzee opbreken en zij vertrokken naar de woestijn Sur. Drie dagen gingen zij door de woestijn en vonden geen water. (Herziene Statenvertaling)
Als ze eindelijk water vinden, blijkt dat bitter, dus ondrinkbaar, water te zijn. De Israëlieten doen hun beklag bij Mozes en deze maakt het bittere water drinkbaar door er een stuk hout in te werpen.
Op het einde van het tractaat Vajassa, in Exodus 17:1-7, worden we weer geconfronteerd met waterschaarste, ditmaal in de plaats Refidim (onthoud deze naam). Vers 1 luidt als volgt:
Vanuit de woestijn van Sin trok het hele volk van Israël verder, van de ene pleisterplaats naar de andere, volgens de aanwijzingen van de HEER. Toen ze hun tenten opsloegen in Refidim, bleek daar geen water te zijn om te drinken.
Ook nu klagen de Israëlieten en lost Mozes het waterprobleem op, ditmaal door met zijn staf op een rots te slaan: daar komt opslag water uit! Met vers 7 eindigt tractaat Vajassa:
Hij gaf die plaats de naam Massa en Meriba, vanwege de onenigheid van de Israëlieten en omdat zij de HEERE op de proef gesteld hadden door te zeggen: Is de HEERE nu in ons midden of niet?
Vers 8 is het eerste vers van het volgende tractaat, om evidente redenen tractaat ‘Amalek’ genaamd. De Israelieten blijken nog steeds op zelfde plek te zijn, in Refidim:
Toen kwam Amalek en bond de strijd aan met Israël in Refidim.
De vier genoemde verzen, van het begin en het einde van tractaat Vayassa (Exod 15:22, 17:1 en 7) en het begin van traktaat Amalek (Exod 17:8) worden door de rabbijnen met elkaar in verband gebracht. In grote lijnen komt het verband hierop neer. De vijand, Amalek, had een kans om Israël aan te vallen (17:8) omdat zij zich slecht hadden gedragen: zij hadden geen vertrouwen gehad in God en tegen Mozes geklaagd (17:7). En dat slechte gedrag was niet alleen vanwege het gebrek aan water: het gebrek aan water symboliseerde in feite een gebrek aan ‘Tora’. De plaatsnaam Refidim, die zowel in 17:1 als in 17:8 genoemd wordt, speelt hierin een cruciale rol. ‘Refidim’ zo zeggen een bepaalde groep rabbijnen, is niet zomaar de naam van de plaats, maar een afkorting, een verwijzing naar ‘Rifjon jadaim’, wat ‘zwakheid van handen’ betekent. En wat betekent ‘zwakheid van handen’? Niets anders dan dat ze hun ‘handen hadden losgelaten’ van de Tora. Want Tora wordt gesymboliseerd door water. Hiermee wordt ook een verband gelegd tussen de twee episodes van waterschaarste, aan het begin van het traktaat (15:22, Mara) en aan het einde (17:1-7, Refidim): Ook van het eerste geval wordt gezegd hun tekort aan water wil zeggen dat zij zich ‘drie dagen niet hadden beziggehouden met de Tora’.
Een hele kluif! En geen heel gebruikelijke manier van redeneren in de rabbijnse midrasj. Dit soort interpretatie komt in de buurt van de allegorie die we meer vinden bij de Griekse Joodse denkers, zoals Philo van Alexandrie (eerste eeuw) en in sommige delen van het Nieuwe Testament. Deze allegorische interpretaties worden door de rabbijnen toegeschreven aan een verder onbekende groep ‘uitleggers van allusies’ (dorsjei resjumot) . De geleerde die het meest over hen heeft geschreven, Ezra Zion Lauterbach, noemt hen de ‘vroege Joodse allegoristen’. In de volgende vertaling van drie parabel-achtige interpretaties, noem ik ze daarom ook ‘allegoristen’. Ik spreek bewust over ‘parabelachtige’ commentaren, omdat de formules ‘het kan vergeleken worden met’ en ‘zo ook’ worden gebruikt, maar deze teksten ook een ander karakter hebben dan we van de parabels die op deze site gepresenteerd worden, gewend zijn.
Dit zijn geen aaneensluitende passages in de Midrasj waar ze uitkomen, de Mechilta. Maar zonder de ene uitleg kan je de andere niet goed begrijpen. Je hebt ze alle drie nodig om het hele plaatje te vatten. Let bij het lezen van de drie passages op de verzen waaraan ze verbonden worden. Wat ook opvalt is dat de allegorische uitleg in elk van de drie gevallen wordt voorafgegaan van een ‘letterlijke uitleg’. De rabbijnse literatuur geeft vaak meerdere, tegenstrijdige, interpretaties weer, zonder een van beide als goed of fout te bestempelen.
“Drie dagen gingen zij door de woestijn en vonden geen water” (Exod 15:22). Rabbi Josjua zegt: dit moet je letterlijk opvatten. (…) De allegoristen zeggen: Ze vonden geen woorden van Tora, die vergeleken worden met water. En hoe weten we dat de woorden van de Tora worden vergeleken met water? Omdat er staat geschreven: “O, alle dorstigen, kom tot de wateren” (Jes 55:1). Het was omdat zij drie dagen zonder woorden van Tora waren geweest, dat zij begonnen te rebelleren. (Mechilta de Rabbi Isjmael, Vajassa 1)
“Toen kwam Amalek” (Exod 17:8). Rabbi Josjua en rabbi Eleazar Chisma zeggen: Dit vers moet je allegorisch lezen en verklaren in samenhang met de passage in Job waar staat: “Groeien biezen waar geen moeras is? Groeit rietgras op zonder water?” (Job 8:11) Is het mogelijk voor biezen om te groeien zonder moeras en zonder water, of is het mogelijk voor rietgras om te groeien zonder water? Zo ook is het onmogelijk voor Israël om te bestaan zonder zich bezig te houden met de woorden van de Tora. En omdat ze zichzelf hadden afgescheiden van de Tora kwam de vijand over hen. Want de vijand komt alleen vanwege zonde en overtreding. Daarom staat er: “Toen kwam Amalek”. (Mechilta de Rabbi Isjmael, Amalek 1)
“En bond de strijd aan met Israël in Refidim” (Exod 17:8, vervolg). Rabbi Chananja zei. Dit heb ik aan rabbi Eleazar gevraagd toen hij in de grote zitting zat: Hoe moeten we ‘Refidim’ verstaan? Hij zei tot me: letterlijk. (…) De allegoristen zeggen: ‘Refidim’ betekent niets anders dan ‘zwakheid van handen’. Omdat ze hun handen van de woorden van de Tora hadden afgehouden kwam de vijand over hen. Want de vijand komt alleen vanwege zwakheid van handen bij het vasthouden van de Tora. (Mechilta de Rabbi Isjmael, Amalek 1)
Tot slot nog een toegift: het ‘vasthouden van de Tora’ met de handen wordt in de synagoge uitgebeeld door het opheffen van de Torarol na de lezing (zie foto rechts). Na de Toralezing worden ook de woorden van Spreuken 3:18 gezongen: “Zij is een boom des levens voor wie haar vastgrijpen: wie haar vasthouden, zijn gelukkig te prijzen.” Dit vers wordt door de rabbijnen in de Mechilta dan weer in verband gebracht met het ‘hout’ of de ‘boom’ die Mozes in het bittere water werpt om het zoet te maken. Ook van deze boom zeggen de allegoristen dat hij de Tora verbeeldt:
“Hij riep tot de HEERE, en de HEERE wees hem een stuk hout. Dat wierp hij in het water. Toen werd het water zoet” (Exod 15:25). Rabbi Josjua zei: het was een wilg. Rabbi Eleazar van Modiim zei: het was een olijfboom (…). Rabbi Joshua ben Karcha zei: het was een klimop. Rabbi Sjimon bar Jochai zei: hij wees hem een les uit de Tora (…) Rabbi Natan zei: Het was een ceder. En sommige zeggen: het was de wortel van een vijgeboom en van een granaatappel. De allegoristen zeggen: hij wees hem woorden van Tora, die vergeleken worden met een boom, zoals er geschreven staat: “Zij is een boom des levens voor wie haar vastgrijpen” (Spreuken 3:18) (Mechilta de Rabbi Isjmael, Vayassa 1)
Recente reacties