Parabels vergelijken: het klinkt zo simpel, maar hoe doe je dat eigenlijk? Promovenda Albertina Oegema legt uit.
Eén van de manieren waarop vroegrabbijnse en nieuwtestamentische parabels met elkaar vergeleken kunnen worden is hun gebruik van metaforen. Wie de parabels in het Nieuwe Testament kent, weet dat er tussen het verhaal en de toepassing verschillende punten van overeenkomst bestaan. Meestal zijn deze punten van overeenkomst metaforisch. Zo staat de vader in verschillende parabels voor God (bijv. Markus 12:1–12) en de bruidegom voor de Mensenzoon (bijv. Matt 25:1–13). Vroegrabbijnse parabels maken eveneens gebruik van dergelijke metaforische punten van overeenkomst. Soms zijn het dezelfde metaforen, soms andere. Zo stelt de vader in veel rabbijnse parabels God voor, terwijl de bruidegom in andere rabbijnse parabels niet de Mensenzoon verbeeldt maar God of Israël. De vraag is niet alleen welke metaforen in vroegrabbijnse en nieuwtestamentische parabels voorkomen, maar ook hoe deze metaforen worden uitgewerkt en waarom op die manier.
Binnen het Duitstalig onderzoek is het gebruik van metaforen in teksten in het Nieuwe Testament en andere (soms rabbijnse) literatuur bestudeerd, inclusief parabels. In dit onderzoek wordt gebruik gemaakt van het begrip “Bildfeld,” een begrip dat is ontwikkeld door de Duitse taalwetenschapper Harald Weinrich. Volgens Weinrich maakt iedere metafoor deel uit van een veld van metaforen, het Bildfeld. Dit veld bestaat uit een vaste metaforische koppeling tussen twee woordvelden. Een goed voorbeeld van een dergelijk Bildfeld is “levensreis,” waarbij het woordveld “leven” is gekoppeld aan dat van “reis.” Bijvoorbeeld:
“Hij gaat door een diep dal”
“Zij is op een kruispunt in haar leven aangekomen”
“Begeef je niet op het slechte pad!”
In feite worden bepaalde associaties met betrekking tot het begrip “reis” gekoppeld aan die met betrekking tot het begrip “leven,” zoals “diep dal” aan “een moeilijke periode” en “kruispunt” aan “een allesbepalende keuze.” Als hetzelfde begrip aan een ander woordveld wordt gekoppeld, in een ander Bildfeld, levert dat andere metaforen op. Zo past bij het Bildfeld “doodsreis” niet een uitdrukking als “Zij is op een kruispunt in haar leven aangekomen,” maar wel “iemands laatste reis.”
Deze inzichten in metafoorgebruik kunnen een licht werpen op het metafoorgebruik in rabbijnse en nieuwtestamentische parabels. Zo zouden we “God de vader” als een Bildfeld kunnen zien, waarbij het woordveld “vader” is gekoppeld aan dat van “God.” De metaforen die aan dit Bildfeld ontspringen, worden in parabels vaak gecombineerd met metaforen uit andere Bildfelder, bijvoorbeeld “profeet-slaven,” “Tora-erfenis” of “Israël-zoon.” Door die combinatie met andere metaforen wordt het vaderschap in het verhaal van de parabel op verschillende manieren weergegeven. Zo zie we bijvoorbeeld in de parabel van de pachters van de wijngaard (Markus 12:1–12 en parallellen) dat de vader zijn zoon en zijn slaven erop uitstuurt om als zijn vertegenwoordigers de pachters om de vruchten van de wijngaard te vragen. Dit past bij het beeld van God die de profeten (Matt. 23:37 // Luk. 13:34) en Jezus (Mark. 9:37; Matt. 10:40; 15:24—er vanuit gaande dat Jezus op zichzelf doelt in de parabel van de pachters) op weg stuurt. Als de metafoor “God-vader” echter wordt gecombineerd met “Israël-zoon” zien we een dergelijke weergave van het vader- en zoonschap niet.
Niet alleen de combinatie van metaforen bepaalt welke associaties met betrekking tot het vaderschap in het verhaal worden uitgewerkt. Zelfs als parabels gebruik maken van een vergelijkbare combinatie van Bildfelder, bijvoorbeeld “God-vader” en “Israël-zoon,” zijn er verschillen te bespeuren in de weergave van het vader- en zoonschap. Zo blijkt Mekhilta de-Rabbi Ishmael, een vroegrabbijnse exegese op het Bijbelboek Exodus, de vader in parabels regelmatig als een zorgende vader weer te geven en gedraagt de zoon zich positief. En als een vader boos is op zijn zoon, dan verzoent hij zich met hem (Beshalah 4). Deze weergave van de vader-zoon relatie verschilt van die in de vroegrabbijnse exegetische geschriften Sifre Numeri en Sifre Deuteronomium waarin de vader vaker straffend optreedt en waar de zoon vaker ongehoorzaam is en rebelleert. In het Nieuwe Testament komen er helemaal geen parabels voor waarin de vader boos is op zijn zoon en deze hard straft.
De ene vader is dus de andere niet. De verschillen tussen geschriften kunnen toevallig zijn, omdat sommige geschriften meer parabels bevatten dan andere. Verder zouden de verschillen afhankelijk kunnen zijn van de geïnterpreteerde Bijbelteksten of van de boodschap van de parabel. Het is echter ook mogelijk dat de verschillen in het metafoorgebruik kunnen worden toegeschreven aan verschillen in het God- en Israëlbeeld en/of in het vader- en zoonschap in de desbetreffende geschriften. Zo laat een onderzoek naar het gebruik van de metaforen “God-vader” en “Israël-zoon” in de Mekhilta de-Rabbi Ishmael zien dat deze metaforen meestal verschijnen wanneer het gaat om Gods zorg voor Israël tegenover de volkeren, zoals in de passage hieronder:
“[En Yhwh zei tot Mozes: Strek jouw hand uit over de zee] zodat de wateren zullen terugkeren over de Egyptenaren, over hun wagens en hun ruiters” (Exod 14:26)
Laat het wiel [van het lot] naar hen terugkeren en het de opzettelijke zonde in hun gedachte naar hen doen terugkeren. Wat de Egyptenaren bedachten om Israël mee te gronde te richten, daar straf ik [God] hen mee. Ze bedachten om mijn zonen te gronde te richten met water, zo zal ik hen alleen met water vernietigen, zoals er is gezegd: “Hij dolf een put en hij groef die uit, maar viel zelf in de kuil die hij had gemaakt” (Ps 7:16). … (Mekh. R. Ishm. Beshalah 7; vertaling en cursivering A.O.)
Albertina Oegema
Recente reacties